bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisie Vorige revisie
Volgende revisie
Vorige revisie
bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1 [2019/04/30 13:13]
145.108.146.6 ↷ Links aangepast vanwege een verplaatsing
bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1 [2024/06/04 22:14] (huidige)
zaanlander
Regel 1: Regel 1:
- +==== Bestuur en rechtspraak tot ca. 1600 ==== 
-<WRAP tabs>+</page-header> 
 +<nav type="pills" justified="true">
   * [[bestuur:start|Inleiding]]   * [[bestuur:start|Inleiding]]
-  * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1|Tot ca. 1600]] +  * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1|Tot  1600]] 
-  * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_2|Van ca. 1600 tot en met 1813]]+  * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_2|Van 1600 tot 1813]]
   * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_3|Na 1813]]   * [[bestuur:bestuur_en_rechtspraak_3|Na 1813]]
- +</nav>  
-</WRAP>  +\\ 
- +\\
-==== Bestuur en rechtspraak tot ca. 1600 ====+
 === 1.1. Algemeen === === 1.1. Algemeen ===
  
Regel 32: Regel 32:
 Het hoogste gezag berustte bij de Koning, wiens macht groter was dan die van het oud-Germaanse stamhoofd. Het koningschap werd erfelijk, zodat de oud-Germaanse koningskeuze niet meer plaats vond. De koning was opperste rechter, hoofd van de rijksadministratie en soms trad hij als wetgever op. Het rijk was verdeeld in gouwen, pagus, comitatus, ducatus. De hoofden van deze gouwen werden door de koning benoemd en droegen de naam van de graaf of comes. De oudste Hollandse graven heetten dan ook Comes Frisiae, graven van Friesland.  Het hoogste gezag berustte bij de Koning, wiens macht groter was dan die van het oud-Germaanse stamhoofd. Het koningschap werd erfelijk, zodat de oud-Germaanse koningskeuze niet meer plaats vond. De koning was opperste rechter, hoofd van de rijksadministratie en soms trad hij als wetgever op. Het rijk was verdeeld in gouwen, pagus, comitatus, ducatus. De hoofden van deze gouwen werden door de koning benoemd en droegen de naam van de graaf of comes. De oudste Hollandse graven heetten dan ook Comes Frisiae, graven van Friesland. 
  
-Aanvankelijk was het gravenambt niet erfelijk. De graven werden door de koning benoemd en ontslagen; later werden zij met hun graafschap beleend, waarna het ambt erfelijk geworden is. De graaf stelde een Centenarius of Hunno aan als voorzitter van de honderdschap, die als aangesteld ambtenaar schout werd genoemd. Het oude systeem van rechtspraak werd gehandhaafd, met dien verstande dat er soms één oordeelvinder of asega was, en soms een college van zeven oordeelvinders, die al in  de tijd van Karel de Grote de naam schepenen kregen. Tijdens de Frankische periode kwam het leenstelsel op. Eerst in de hogere regionen: graven en bisschoppen werden beleend door de vorst. In de volgende landsheerlijke tijd drong het ook in de lagere regionen door. +Aanvankelijk was het gravenambt niet erfelijk. De graven werden door de koning benoemd en ontslagen; later werden zij met hun graafschap beleend, waarna het ambt erfelijk geworden is. De graaf stelde een Centenarius of Hunno aan als voorzitter van de honderdschap, die als aangesteld ambtenaar schout werd genoemd. Het oude systeem van rechtspraak werd gehandhaafd, met dien verstande dat er soms één oordeelvinder of asega was, en soms een college van zeven oordeelvinders, die al in de tijd van [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Karel_de_Grote|Karel de Grote]] ca. 747-814 de naam schepenen kregen. Tijdens de Frankische periode kwam het leenstelsel op. Eerst in de hogere regionen: graven en bisschoppen werden beleend door de vorst. In de volgende landsheerlijke tijd drong het ook in de lagere regionen door. 
  
  
Regel 71: Regel 71:
 == 1.2.2. Handvesten en privileges Westzaanden en Crommenie == == 1.2.2. Handvesten en privileges Westzaanden en Crommenie ==
  
- De heerlijkheid Zaanden zal, zoals hiervoor (in 1.2.1.uiteengezet is, Kennemerrecht en -bestuur gekend hebben en behoord hebben tot het baljuwschap Kennemerland. Dat veranderde toen heer Jan van Beaumont verschillende heerlijkheden verkreeg, waaronder Zaanden. Hij verenigde deze tot één baljuwschap, meestal 'Baljuwschap van der Wijk' (is Beverwijkgenoemd, doch later komt ook de naam Baljuwschap van Bloys voor. De zetel hiervan was Beverwijk. Halsmisdrijven gepleegd in Westzaan, en ook zaken in hoger beroep en enkele in eerste aanleg, werden behandeld door de baljuw en leenmannen, de hoge vierschaar van Beverwijk. Soms werd er ook elders recht gesproken, want het handvest van 1346 vermeldt dat, wanneer er een doodslag gepleegd is in het schoutsambacht van Westzaan, de Baljuw met zijn mannen, de hoge vierschaar, daarheen zal reizen om de zaak te berechten //'als  zeede ende gewoonte aldaer voortijdts heeft geweest`//. + De heerlijkheid Zaanden zal, zoals hiervoor in 1.2.1. uiteengezet is, Kennemerrecht en -bestuur gekend hebben en behoord hebben tot het baljuwschap Kennemerland. Dat veranderde toen heer Jan van Beaumont verschillende heerlijkheden verkreeg, waaronder Zaanden. Hij verenigde deze tot één baljuwschap, meestal 'Baljuwschap van der Wijk' is Beverwijk genoemd, doch later komt ook de naam Baljuwschap van Bloys voor. De zetel hiervan was Beverwijk. Halsmisdrijven gepleegd in Westzaan, en ook zaken in hoger beroep en enkele in eerste aanleg, werden behandeld door de baljuw en leenmannen, de hoge vierschaar van Beverwijk. Soms werd er ook elders recht gesproken, want het handvest van 1346 vermeldt dat, wanneer er een doodslag gepleegd is in het schoutsambacht van Westzaan, de Baljuw met zijn mannen, de hoge vierschaar, daarheen zal reizen om de zaak te berechten //'als  zeede ende gewoonte aldaer voortijdts heeft geweest'//. 
  
 [{{ :bestuur:bestuur3.jpg|Heer Jan van Beaumont (tekening van Piet Hein Zijl voor 'Onvoltooid Verleden'. }}]Dit handvest van 1346 is niet het oudste dat er geweest moet zijn, want het privilege is door Jan, heer van Beaumont, verleend aan Westzaanden en Crommenie, omdat de oude handvesten verbrand waren. Er wordt niet bij gezegd waar en wanneer die brand heeft plaatsgevonden. Een onvervangbaar verlies had die brand niet veroorzaakt, want het handvest van 1346 was een vervanging van het oude, zodat men mag aannemen dat de inhoud van de nieuwe akte gebaseerd zal zijn geweest op de oude. Men vindt er bijvoorbeeld de tolvrijheid in, die alleen een herhaling is van een oudere verlening van tolvrijheid. De inwoners mochten door heel Holland en Zeeland trekken en handel drijven zonder de gebruikelijke tolrechten te betalen.  [{{ :bestuur:bestuur3.jpg|Heer Jan van Beaumont (tekening van Piet Hein Zijl voor 'Onvoltooid Verleden'. }}]Dit handvest van 1346 is niet het oudste dat er geweest moet zijn, want het privilege is door Jan, heer van Beaumont, verleend aan Westzaanden en Crommenie, omdat de oude handvesten verbrand waren. Er wordt niet bij gezegd waar en wanneer die brand heeft plaatsgevonden. Een onvervangbaar verlies had die brand niet veroorzaakt, want het handvest van 1346 was een vervanging van het oude, zodat men mag aannemen dat de inhoud van de nieuwe akte gebaseerd zal zijn geweest op de oude. Men vindt er bijvoorbeeld de tolvrijheid in, die alleen een herhaling is van een oudere verlening van tolvrijheid. De inwoners mochten door heel Holland en Zeeland trekken en handel drijven zonder de gebruikelijke tolrechten te betalen. 
Regel 87: Regel 87:
 == 1.2.3. Verlies en herstel privileges en handvesten == == 1.2.3. Verlies en herstel privileges en handvesten ==
  
- Zwaar moest Westzaan boeten voor het feit dat het dorp in de strijd om de macht tussen gravin Jacoba van Beieren, Vrou Jacob, en hertog Philips van Bourgondië partij koos voor Jacoba: alle handvesten en privileges werden ingetrokken, voortaan moest van elke [[:haardsteden|haardstede]] een jaarlijkse boete betaald worden, het zogenaamde haardstedegeld. Wapens en harnassen mochten niet meer gedragen worden, men mocht die zelfs niet in huis hebben. Bijzonder grievend was wel dat een man aangewezen moest worden over wiens leven en bezit de hertog naar believen zou mogen beschikken.  + Zwaar moest Westzaan boeten voor het feit dat het dorp in de strijd om de macht tussen gravin Jacoba van Beieren, Vrou Jacob, en hertog Philips van Bourgondië partij koos voor Jacoba: alle handvesten en privileges werden ingetrokken, voortaan moest van elke [[:haardsteden|haardstede]] een jaarlijkse boete betaald worden, het haardstedegeld. Wapens en harnassen mochten niet meer gedragen worden, men mocht die zelfs niet in huis hebben. Bijzonder grievend was wel dat een man aangewezen moest worden over wiens leven en bezit de hertog naar believen zou mogen beschikken.  
  
 De opgelegde boete mocht in termijnen betaald worden. Voor de betaling van een termijn van 1300 gouden Franse kronen werd op 9 januari 1427 een kwitantie afgegeven. Hertog Philips was nu wel machthebber in Holland en Zeeland, maar kon zijn familie niet in de steek laten. Hij moest voorzien in het levensonderhoud van Margaretha van Bourgondië, moeder van gravin Jacoba, die zelfs haar dochter overleefde; zij stierf pas in 1441. Hertog Philips wees haar goederen toe, waaruit zij haar levensonderhoud kon bekostigen, een lijftocht of duwarie genoemd. Daartoe behoorden Westzaan en Krommenie, waar zij dus gedurende die tijd het overheidsgezag kon uitoefenen. Na haar dood zou het gehele bezit weer terugkomen aan de graven van Holland, in dit geval hertog Philips.  De opgelegde boete mocht in termijnen betaald worden. Voor de betaling van een termijn van 1300 gouden Franse kronen werd op 9 januari 1427 een kwitantie afgegeven. Hertog Philips was nu wel machthebber in Holland en Zeeland, maar kon zijn familie niet in de steek laten. Hij moest voorzien in het levensonderhoud van Margaretha van Bourgondië, moeder van gravin Jacoba, die zelfs haar dochter overleefde; zij stierf pas in 1441. Hertog Philips wees haar goederen toe, waaruit zij haar levensonderhoud kon bekostigen, een lijftocht of duwarie genoemd. Daartoe behoorden Westzaan en Krommenie, waar zij dus gedurende die tijd het overheidsgezag kon uitoefenen. Na haar dood zou het gehele bezit weer terugkomen aan de graven van Holland, in dit geval hertog Philips. 
Regel 108: Regel 108:
 In het begin van de 16e eeuw deden zich geen essentiële veranderingen voor in bestuur en rechtspraak. De rechtspraak werd in 1549 nog steeds uitgeoefend door een college van schout met zeven schepenen uit Westzaan en drie uit Krommenie. In genoemd jaar werden eveneens twee personen 'van den rijckdom' gegoede personen aangesteld, die dagelijks toezicht moesten houden op de toestand van de dijken, onder oppertoezicht van de schepenen, die eventuele reparaties moesten goedkeuren. De banne Westzaan vormde nog steeds een eenheid.  In het begin van de 16e eeuw deden zich geen essentiële veranderingen voor in bestuur en rechtspraak. De rechtspraak werd in 1549 nog steeds uitgeoefend door een college van schout met zeven schepenen uit Westzaan en drie uit Krommenie. In genoemd jaar werden eveneens twee personen 'van den rijckdom' gegoede personen aangesteld, die dagelijks toezicht moesten houden op de toestand van de dijken, onder oppertoezicht van de schepenen, die eventuele reparaties moesten goedkeuren. De banne Westzaan vormde nog steeds een eenheid. 
  
-Pas vlak voor en in de 16e eeuw ontstonden de dorpen langs de Zaan. Het gehucht de Vijf Broers, later Zaandijk geheten, werd gesticht in 1494. De Koog, later Koog aan de Zaan, een koog is een stuk buitendijks land, ontstond ongeveer in dezelfde tijd, 'Het gehucht 't Zaen', later Wormerveer geheten, kreeg in 1503 al een eigen kapel.  Westzaandam telde in het begin van de 16e eeuw nog slechts zeven huizen. Van medezeggenschap van Westzaandam in het bansbestuur wordt een spoor aangetroffen als Westzaan met 'Zaenredam, onder haar gelegen', een geschil met Crommenie en Crommeniedijk voorleggen aan arbiters, die hierover op 29 april 1587 uitspraak doen. Van een scheiding tussen bestuur en rechtspraak was in de 16e eeuw nog nauwelijks sprake. Het college van schout en schepenen hield zich bezig met politie, bestuur en wetgeving, justitie en polderzaken. Voorts was er nog sprake van vroedschappen, burgemeesters, raden, waarslieden, ambachtsbewaarders, schotvangers, et cetera. Ook werden de rijkdommen genoemd, gegoede inwoners die invloed hadden op de financiële aangelegenheden van de banne. +Pas vlak voor en in de 16e eeuw ontstonden de dorpen langs de Zaan. Het gehucht de Vijf Broers, later Zaandijk geheten, werd gesticht in 1494. De Koog, later Koog aan de Zaan, een koog is een stuk buitendijks land, ontstond ongeveer in dezelfde tijd, 'Het gehucht 't Zaen', later Wormerveer geheten, kreeg in 1503 al een eigen kapel. Westzaandam telde in het begin van de 16e eeuw nog slechts zeven huizen. Van medezeggenschap van Westzaandam in het bansbestuur wordt een spoor aangetroffen als Westzaan met 'Zaenredam, onder haar gelegen', een geschil met Crommenie en Crommeniedijk voorleggen aan arbiters, die hierover op 29 april 1587 uitspraak doen. Van een scheiding tussen bestuur en rechtspraak was in de 16e eeuw nog nauwelijks sprake. Het college van schout en schepenen hield zich bezig met politie, bestuur en wetgeving, justitie en polderzaken. Voorts was er nog sprake van vroedschappen, burgemeesters, raden, waarslieden, ambachtsbewaarders, schotvangers, et cetera. Ook werden de rijkdommen genoemd, gegoede inwoners die invloed hadden op de financiële aangelegenheden van de banne. 
  
  
Regel 115: Regel 115:
  
    * het eerste vierendeel betrof Zaardam (Zaanredam=Westzaandam), dat liep van de Westzaner Overtoom tot de Dam in Zaandam en vandaar tot het eind van de Molenbuurt. Ook het eiland de Hoorn, vanouds: Zaanderhorn, behoorde er toe.    * het eerste vierendeel betrof Zaardam (Zaanredam=Westzaandam), dat liep van de Westzaner Overtoom tot de Dam in Zaandam en vandaar tot het eind van de Molenbuurt. Ook het eiland de Hoorn, vanouds: Zaanderhorn, behoorde er toe.
-   * De Koog en de Vijf Broers (Zaandijkbehoorden tot het Kerkbuurter vierendeel. +   * De Koog en de Vijf Broers te Zaandijk behoorden tot het Kerkbuurter vierendeel. 
    * Wormerveer en West-Knollendam behoorden tot het Noorder vierendeel.     * Wormerveer en West-Knollendam behoorden tot het Noorder vierendeel. 
    * van het Kerkbuurter vierendeel tot de Overtoom in Westzaandam strekte zich het Zuider vierendeel uit. \\    * van het Kerkbuurter vierendeel tot de Overtoom in Westzaandam strekte zich het Zuider vierendeel uit. \\
Regel 132: Regel 132:
 De aanleiding tot het conflict zou wel eens gezocht kunnen worden bij het gegeven dat Assendelft een stand van welgeborenen, kende, te vergelijken met de volborenen in het middeleeuwse Friesland. Deze stand, hoewel niet van adel, genoot bepaalde voorrechten, zoals waarborgen te worden benoemd in rechtscolleges en gedeeltelijke vrijstelling van belastingen. Nu had de eerder genoemde dorpsschout Barthout I aanvankelijk tot de onvrijen behoord, hij was van lagere stand dan de welgeborenen. Toen Barthout II in 1316 van de landgraaf de rechten der vrije luiden verwierf, kan dat enig kwaad bloed hebben gezet bij de stand der welgeborenen.  De aanleiding tot het conflict zou wel eens gezocht kunnen worden bij het gegeven dat Assendelft een stand van welgeborenen, kende, te vergelijken met de volborenen in het middeleeuwse Friesland. Deze stand, hoewel niet van adel, genoot bepaalde voorrechten, zoals waarborgen te worden benoemd in rechtscolleges en gedeeltelijke vrijstelling van belastingen. Nu had de eerder genoemde dorpsschout Barthout I aanvankelijk tot de onvrijen behoord, hij was van lagere stand dan de welgeborenen. Toen Barthout II in 1316 van de landgraaf de rechten der vrije luiden verwierf, kan dat enig kwaad bloed hebben gezet bij de stand der welgeborenen. 
  
-In 1400 werd de Ambachtsheerlijkheid verheven tot Vrije Heerlijkheid met hoge en lage jurisdictie. Het landbezit van (inmiddelsBarthout III werd tot eigen bezit verklaard, terwijl het voordien een onsterfelijk leen was. Deze derde Barthout was dus niet langer ambachtsheer, maar werd vrijheer. Hij ging weer terug naar Assendelfts gebied en bouwde er het 'Slot aan de Vliet, een meertje in zuidelijk Assendelft. Amper 25 jaar later, in 1428, is het door plunderende Kabeljauwse benden verwoest. Barthout III is daarna in Den Haag gaan wonen. De afstand tussen heer en ingelanden was daardoor groot, net als in de andere dorpen. In een privilege, afgekondigd in 1457, wordt weer onderscheid gemaakt tussen gewone huisluiden en de stand der welgeboren Assendelvers. Beging een welgeborene vóór dat jaar een vergrijp of overtreding en werd hij in verband daarmee door schout en schepenen aangesproken, dan liepen de leden van deze lage vierschaar de kans te worden beboet, omdat de welgeborenen uitsluitend door de hoge vierschaar, de baljuw en de leenmannen, mochten worden veroordeeld. +In 1400 werd de Ambachtsheerlijkheid verheven tot Vrije Heerlijkheid met hoge en lage jurisdictie. Het landbezit van inmiddels Barthout III werd tot eigen bezit verklaard, terwijl het voordien een onsterfelijk leen was. Deze derde Barthout was dus niet langer ambachtsheer, maar werd vrijheer. Hij ging weer terug naar Assendelfts gebied en bouwde er het 'Slot aan de Vliet', een meertje in zuidelijk Assendelft. Amper 25 jaar later, in 1428, is het door plunderende Kabeljauwse benden verwoest. Barthout III is daarna in Den Haag gaan wonen. De afstand tussen heer en ingelanden was daardoor groot, net als in de andere dorpen. In een privilege, afgekondigd in 1457, wordt weer onderscheid gemaakt tussen gewone huisluiden en de stand der welgeboren Assendelvers. Beging een welgeborene vóór dat jaar een vergrijp of overtreding en werd hij in verband daarmee door schout en schepenen aangesproken, dan liepen de leden van deze lage vierschaar de kans te worden beboet, omdat de welgeborenen uitsluitend door de hoge vierschaar, de baljuw en de leenmannen, mochten worden veroordeeld. 
  
 Het privilege, van de kansel der kerk ter algemene kennis gebracht, bracht daarin verandering. Tenzij de gedaagde zich uitdrukkelijk op zijn welgeborenheid beriep, mocht de lage vierschaar recht over hem spreken zonder te worden beboet. Schout en schepenen vervulden ook de functies van dijkgraaf en heemraden en regelden de algemene dorpsaangelegenheden. Wat dit laatste betreft overlegden zij met zestien vroedschappen, een soort gemeenteraad die voor het leven werden benoemd. Uit ieder vierendeel waarin Assendelft was verdeeld werd steeds één schepen benoemd, behalve uit het Woudt-vierendeel, dat als grootste en belangrijkste door twee schepenen was vertegenwoordigd. De lage vierschaar, schout en schepenen dus, bemoeide zich met alle civiele zaken en met misdrijven die niet hoger werden beboet dan met zeventien schellingen.  Het privilege, van de kansel der kerk ter algemene kennis gebracht, bracht daarin verandering. Tenzij de gedaagde zich uitdrukkelijk op zijn welgeborenheid beriep, mocht de lage vierschaar recht over hem spreken zonder te worden beboet. Schout en schepenen vervulden ook de functies van dijkgraaf en heemraden en regelden de algemene dorpsaangelegenheden. Wat dit laatste betreft overlegden zij met zestien vroedschappen, een soort gemeenteraad die voor het leven werden benoemd. Uit ieder vierendeel waarin Assendelft was verdeeld werd steeds één schepen benoemd, behalve uit het Woudt-vierendeel, dat als grootste en belangrijkste door twee schepenen was vertegenwoordigd. De lage vierschaar, schout en schepenen dus, bemoeide zich met alle civiele zaken en met misdrijven die niet hoger werden beboet dan met zeventien schellingen. 
  
-De zittingen hadden iedere vrijdag op de Dingstal, later in het Rechthuis, plaats en begonnen 's middags om één uur. Ernstiger zaken werden in handen gesteld van de hoge vierschaar, baljuw en leenmannen. De leenmannen, meestal zeven, waren aanvankelijk houders van de achterlenen van de heerlijkheid, maar werden ook wel gerecruteerd uit de leenmannen van de grafelijkheid in de omgeving van Haarlem. Omdat Assendelft in de wintermaanden slecht bereikbaar was, werden van december tot en met februari geen zittingen van de hoge vierschaar gehouden. De Boer, in De geschiedenis van een Hoge Heerlijkheid, noemt een aantal zeer oude rechtsgebruiken die in Assendelft nog lang gehandhaafd bleven. Bijvoorbeeld het zeventuig: bij geschillen over het eigendom van land werden de zeven naaste eigenaren van tenminste één morgen land bijeengeroepen om een uitspraak te doen. De lage vierschaar was dan gehouden om het genomen besluit rechtsgeldig te verklaren. Hetzelfde gold bij de zogenoemde swanitswet: ontstane geschillen over het gebruik of genot van land werden onderworpen aan het oordeel van drie swaennots, zwade- of landgenoten en de schepenen dienden hun uitspraak te bekrachtigen. Betrof het geschil een huis, erf of boedel, dan deden de zeven naastgelegen huiseigenaren op dezelfde manier uitspraak (boedelrecht). Tenslotte was er het boffen: men mocht van een in Assendelft gesloten koop binnen drie etmalen afzien, mits men dit boffen voor schout en schepenen bevredigend kon verklaren. +De zittingen hadden iedere vrijdag op de Dingstal, later in het Rechthuis, plaats en begonnen 's middags om één uur. Ernstiger zaken werden in handen gesteld van de hoge vierschaar, baljuw en leenmannen. De leenmannen, meestal zeven, waren aanvankelijk houders van de achterlenen van de heerlijkheid, maar werden ook wel gerecruteerd uit de leenmannen van de grafelijkheid in de omgeving van Haarlem. Omdat Assendelft in de wintermaanden slecht bereikbaar was, werden van december tot en met februari geen zittingen van de hoge vierschaar gehouden. De Boer, in 'De geschiedenis van een Hoge Heerlijkheid', noemt een aantal zeer oude rechtsgebruiken die in Assendelft nog lang gehandhaafd bleven. Bijvoorbeeld het zeventuig: bij geschillen over het eigendom van land werden de zeven naaste eigenaren van tenminste één morgen land bijeengeroepen om een uitspraak te doen. De lage vierschaar was dan gehouden om het genomen besluit rechtsgeldig te verklaren. Hetzelfde gold bij de swanitswet: ontstane geschillen over het gebruik of genot van land werden onderworpen aan het oordeel van drie swaennots, zwade- of landgenoten en de schepenen dienden hun uitspraak te bekrachtigen. Betrof het geschil een huis, erf of boedel, dan deden de zeven naastgelegen huiseigenaren op dezelfde manier uitspraak (boedelrecht). Tenslotte was er het boffen: men mocht van een in Assendelft gesloten koop binnen drie etmalen afzien, mits men dit boffen voor schout en schepenen bevredigend kon verklaren. 
  
 Dit gebruik is zelfs tot in de [[:franse_tijd|Franse tijd]] gehandhaafd.  Dit gebruik is zelfs tot in de [[:franse_tijd|Franse tijd]] gehandhaafd. 
Regel 146: Regel 146:
 Bij de sluizen ontwikkelde zich een buurtschap, waar zich herbergiers, leveranciers van levensbehoeften en scheepsbenodigdheden en ook ambachtslieden vestigden. Dat gebeurde eerst aan de Oostkant van de Zaan onder de [[:oostzaan2|Banne van Oostzaan]], en pas later aan de Westzijde. Het stichten van een kapel in [[:oostzaandam|Oostzaandam]], als gevolg van het toenemend aantal inwoners, gaf ook een nauwere band met de schaarse inwoners van de Westzijde. Enigszins vreemd doet een akte van 7 oktober 1539 aan, waarin schout en schepenen van Zaerdamme te kennen geven dat zij van de pastoor van Zaerdamme en anderen gehoord hebben dat er in genoemd dorp veel arme huislieden zijn die bijstand nodig hebben. Het vreemde aan deze akte is dat er van schout en schepenen van Zaandam geen sprake kan zijn en evenmin van een pastoor; in Oostzaandam was alleen een kapel, die bediend werd door een kapelaan. Bedoeld zijn schout en schepenen van Oostzaan en de pastoor aldaar.  Bij de sluizen ontwikkelde zich een buurtschap, waar zich herbergiers, leveranciers van levensbehoeften en scheepsbenodigdheden en ook ambachtslieden vestigden. Dat gebeurde eerst aan de Oostkant van de Zaan onder de [[:oostzaan2|Banne van Oostzaan]], en pas later aan de Westzijde. Het stichten van een kapel in [[:oostzaandam|Oostzaandam]], als gevolg van het toenemend aantal inwoners, gaf ook een nauwere band met de schaarse inwoners van de Westzijde. Enigszins vreemd doet een akte van 7 oktober 1539 aan, waarin schout en schepenen van Zaerdamme te kennen geven dat zij van de pastoor van Zaerdamme en anderen gehoord hebben dat er in genoemd dorp veel arme huislieden zijn die bijstand nodig hebben. Het vreemde aan deze akte is dat er van schout en schepenen van Zaandam geen sprake kan zijn en evenmin van een pastoor; in Oostzaandam was alleen een kapel, die bediend werd door een kapelaan. Bedoeld zijn schout en schepenen van Oostzaan en de pastoor aldaar. 
  
-Als schout in de akte wordt genoemd Henrick Claesz. Deze fungeerde voor de kerk in Oostzaan en de kapel van Zanerdam als [[:sterfman|sterfman]] bij de belening van kerk en kapel met de visserij in de sluis (de dam) en in de Schinkel. Hij overleed in 1564 en werd in zijn functie van sterfman namens de kerk vervangen door Jan Jacobsz. Goedt. Genoemde akte van 1539 is ondanks de vreemde vorm wel belangrijk. Schout en schepenen van Oostzaan bepaalden dat jaarlijks op Goede Vrijdag, als de schepenen gekozen werden, twee personen belast zouden worden met het collecteren voor de armen. Verder mocht niemand collecteren dan met toestemming van de armenvoogden. Het is opmerkelijk dat er ten aanzien van Oostzaan veel minder akten bewaard zijn gebleven dan van Westzaan. Wormer behoorde ook niet tot de heerlijkheid Zaanden en maakte dus geen deel uit van het baljuwschap van Bloys, maar behoorde en bleef behoren tot het baljuwschap van Kennemerland. Ook Wormer kende dus, zoals ook in Westzaan het geval was, rechtspraak door 'Asega en geburen`. Op 21 maart 1292 werden asega en geburen vervangen door een college van schout en schepenen. Bestuur en rechtspraak waren dus ook in Wormer in handen van één college. +Als schout in de akte wordt genoemd Henrick Claesz. Deze fungeerde voor de kerk in Oostzaan en de kapel van Zanerdam als [[:sterfman|sterfman]] bij de belening van kerk en kapel met de visserij in de sluis (de dam) en in de Schinkel. Hij overleed in 1564 en werd in zijn functie van sterfman namens de kerk vervangen door Jan Jacobsz. Goedt. Genoemde akte van 1539 is ondanks de vreemde vorm wel belangrijk. Schout en schepenen van Oostzaan bepaalden dat jaarlijks op Goede Vrijdag, als de schepenen gekozen werden, twee personen belast zouden worden met het collecteren voor de armen. Verder mocht niemand collecteren dan met toestemming van de armenvoogden. Het is opmerkelijk dat er ten aanzien van Oostzaan veel minder akten bewaard zijn gebleven dan van Westzaan. Wormer behoorde ook niet tot de heerlijkheid Zaanden en maakte dus geen deel uit van het baljuwschap van Bloys, maar behoorde en bleef behoren tot het baljuwschap van Kennemerland. Ook Wormer kende dus, zoals ook in Westzaan het geval was, rechtspraak door 'Asega en geburen'. Op 21 maart 1292 werden asega en geburen vervangen door een college van schout en schepenen. Bestuur en rechtspraak waren dus ook in Wormer in handen van één college. 
  
  
Regel 153: Regel 153:
 De schout zou met vier schepenen in Wormer de kleine zaken afdoen, en met drie in Jisp. Zwaardere zaken zouden ter beslissing staan van de schout en de zeven schepenen. Hiertoe werden vooral geschillen over erven en landen gerekend. (31 augustus 1518). Tezamen zouden zij hun bandingen en buurrechten houden, eenmaal per jaar in Wormer en eenmaal per jaar in Jisp. Met elkaar zouden zij 'alle onkosten van morgengelt, maetgelt, ende vennegelt ende diergelijke die op landen vallen, ghelijckelijck geven en betalen.'  De schout zou met vier schepenen in Wormer de kleine zaken afdoen, en met drie in Jisp. Zwaardere zaken zouden ter beslissing staan van de schout en de zeven schepenen. Hiertoe werden vooral geschillen over erven en landen gerekend. (31 augustus 1518). Tezamen zouden zij hun bandingen en buurrechten houden, eenmaal per jaar in Wormer en eenmaal per jaar in Jisp. Met elkaar zouden zij 'alle onkosten van morgengelt, maetgelt, ende vennegelt ende diergelijke die op landen vallen, ghelijckelijck geven en betalen.' 
  
-Karel V ging bij monde van de Staten geheel met dit voorstel akkoord. Beide dorpen kwamen na verloop van tijd tot de conclusie dat de schepenen een te zware taak op zich hadden genomen. Zij moesten in elk van de twee dorpen tweemaal per week zitting houden en bovendien alle beden en omslagen innen die de inwoners moesten opbrengen. Daar kwam nog bij dat de schepenen alle bestuurstaken én in Wormer en in Jisp moesten behartigen. Daarvoor moesten zij vaak de buren raadplegen, hetgeen tal van onvruchtbare vergaderingen ten gevolge had. Zij wensten nu een college van Raden of Vroedschappen van twintig personen om de schepenen behulpzaam te zijn en om mee te stemmen. Bovendien moesten zij meehelpen bij het innen van bedenomslagen. Zij moesten door de baljuw beëdigd worden. De Staten stemden hierin toe onder voorwaarde dat de vroedschappen zich niet bezig zouden mogen houden met 'het maken van keuren of politiën`. Bovendien bcpaalden de Staten dat de vroedschappen om de of jaar moesten aftreden (11 september 1565). Uit een akte van 16 februari 1567 bleek dat de baljuw uit de voordracht van een dubbeltal 20 personen tot vroedschap moest benoemen. De gekozenen zwoeren Raden en Waarschappen van Wormer en Jisp te zijn, en te komen als zij daartoe door schepenen werden opgeroepen, behalve in geval van ziekte en dergelijke. Voorts moesten zij zweren geheimhouding te betrachten en dat zij met geen ketterij besmet zijn. In 1588 maakten Wormer en Jisp bezwaar tegen het verpachten van het schoutambacht (ambt van schout). Dit gebeurde volgens hen altijd aan de meestbiedenden en niet aan de bekwaamsten. Zo was deze functie hier verpacht geweest aan Paulus van der Laen, die nu gestorven is. Beide dorpen wilden dat de pachtsom afgelost zou worden aan zijn erfgenamen, die de pacht echter niet wilden beëindigen. De Rekenkamer ging er mee akkoord dat de dorpen samen een som van 900 pond zouden betalen aan de genoemde erfgenamen, waarna de Rekenkamer Wormer en Jisp in het bezit zou stellen van het schoutambacht. De verschuldigde pachtsom mocht door de Rekenkamer te allen tijde afgelost worden met 644 pond en de belofte dat het schoutambacht niet opnieuw aan particulieren verpacht zou worden (16 januari 1588).  Op 24 september 1597 besliste het Hof van Holland dat schepenen geen keuren mochten maken buiten vroedschappen of burgemeesters om. De vereniging van Wormer en Jisp bleek niet aan de verwachtingen te voldoen. Op verzoek van Jisp brachten de Staten op 2 december 1611 de scheiding tot stand+Karel V ging bij monde van de Staten geheel met dit voorstel akkoord. Beide dorpen kwamen na verloop van tijd tot de conclusie dat de schepenen een te zware taak op zich hadden genomen. Zij moesten in elk van de twee dorpen tweemaal per week zitting houden en bovendien alle beden en omslagen innen die de inwoners moesten opbrengen. Daar kwam nog bij dat de schepenen alle bestuurstaken én in Wormer en in Jisp moesten behartigen. Daarvoor moesten zij vaak de buren raadplegen, hetgeen tal van onvruchtbare vergaderingen ten gevolge had. Zij wensten nu een college van Raden of Vroedschappen van twintig personen om de schepenen behulpzaam te zijn en om mee te stemmen. Bovendien moesten zij meehelpen bij het innen van bedenomslagen. Zij moesten door de baljuw beëdigd worden. De Staten stemden hierin toe onder voorwaarde dat de vroedschappen zich niet bezig zouden mogen houden met 'het maken van keuren of politiën'. Bovendien bepaalden de Staten dat de vroedschappen om de twee of drie jaar moesten aftreden (11 september 1565). Uit een akte van 16 februari 1567 bleek dat de baljuw uit de voordracht van een dubbeltal 20 personen tot vroedschap moest benoemen. De gekozenen zwoeren Raden en Waarschappen van Wormer en Jisp te zijn, en te komen als zij daartoe door schepenen werden opgeroepen, behalve in geval van ziekte en dergelijke. Voorts moesten zij zweren geheimhouding te betrachten en dat zij met geen ketterij besmet zijn. 
  
 +In 1588 maakten Wormer en Jisp bezwaar tegen het verpachten van het schoutambacht (ambt van schout). Dit gebeurde volgens hen altijd aan de meestbiedenden en niet aan de bekwaamsten. Zo was deze functie hier verpacht geweest aan Paulus van der Laen, die nu gestorven is. Beide dorpen wilden dat de pachtsom afgelost zou worden aan zijn erfgenamen, die de pacht echter niet wilden beëindigen. De Rekenkamer ging er mee akkoord dat de dorpen samen een som van 900 pond zouden betalen aan de genoemde erfgenamen, waarna de Rekenkamer Wormer en Jisp in het bezit zou stellen van het schoutambacht. De verschuldigde pachtsom mocht door de Rekenkamer te allen tijde afgelost worden met 644 pond en de belofte dat het schoutambacht niet opnieuw aan particulieren verpacht zou worden (16 januari 1588). Op 24 september 1597 besliste het Hof van Holland dat schepenen geen keuren mochten maken buiten vroedschappen of burgemeesters om. De vereniging van Wormer en Jisp bleek niet aan de verwachtingen te voldoen. Op verzoek van Jisp brachten de Staten op 2 december 1611 de scheiding tot stand. 
  • /home/zaanwiki/domains/zaanwiki.nl/private_html/encyclopedie/data/attic/bestuur/bestuur_en_rechtspraak_1.1556622816.txt.gz
  • Laatst gewijzigd: 2020/09/06 18:38
  • (Externe bewerking)