Verschillen
Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.
Beide kanten vorige revisie Vorige revisie Volgende revisie | Vorige revisie | ||
bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1 [2020/09/07 12:14] 127.0.0.1 Externe bewerking |
bestuur:bestuur_en_rechtspraak_1 [2024/06/04 22:14] (huidige) zaanlander |
||
---|---|---|---|
Regel 1: | Regel 1: | ||
+ | ==== Bestuur en rechtspraak tot ca. 1600 ==== | ||
+ | </ | ||
+ | <nav type=" | ||
+ | * [[bestuur: | ||
+ | * [[bestuur: | ||
+ | * [[bestuur: | ||
+ | * [[bestuur: | ||
+ | </ | ||
+ | \\ | ||
+ | \\ | ||
+ | === 1.1. Algemeen === | ||
+ | |||
+ | == 1.1.1. Het gewest Kennemerland == | ||
+ | |||
+ | |||
+ | De Zaanstreek maakt nu deel uit van de provincie Noord-Holland. Deze naam is pas in de 19e eeuw aan dit gewest gegeven. In de middeleeuwen werd met de naam Noord-Holland het gebied ten zuiden van de tegenwoordige grens met de provincie Zuid-Holland bedoeld. Het gebied dat nu Noord-Holland wordt genoemd bestond, globaal, uit de gewesten Kennemerland, | ||
+ | |||
+ | De Zaanstreek behoorde tot Kennemerland, | ||
+ | |||
+ | == 1.1.2. Germania, tot de 5e eeuw == | ||
+ | |||
+ | Tot circa de 5e eeuw behoorde Kennemerland tot Germania. Wat met de naam ' | ||
+ | |||
+ | De verschillende Germaanse stammen hadden geen gemeenschappelijk bestuur en rechtspraak; | ||
+ | |||
+ | Aan het hoofd van de stam stond vaak een koning, een rex, die door het volk werd gekozen. Aan het hoofd van een gouw stond een gouwvorst, een princeps. Bestuur en rechtspraak waren niet gescheiden. De vrije mannen kwamen bijeen in het concilium civitatis, de grote volksvergadering, | ||
+ | |||
+ | De rechtspraak vond plaats in de open lucht op het Dingstal. Dit woord is nog terug te vinden in de dag aanduiding dinsdag of Dinges-dag. Op de rechtszitting werd het vonnis door de Oordeelvinder voorgesteld en door de Omstanders goedgekeurd, | ||
+ | == 1.1.3. De Frankische periode, tot de 10e eeuw == | ||
+ | |||
+ | Het hoogste gezag berustte bij de Koning, wiens macht groter was dan die van het oud-Germaanse stamhoofd. Het koningschap werd erfelijk, zodat de oud-Germaanse koningskeuze niet meer plaats vond. De koning was opperste rechter, hoofd van de rijksadministratie en soms trad hij als wetgever op. Het rijk was verdeeld in gouwen, pagus, comitatus, ducatus. De hoofden van deze gouwen werden door de koning benoemd en droegen de naam van de graaf of comes. De oudste Hollandse graven heetten dan ook Comes Frisiae, graven van Friesland. | ||
+ | |||
+ | Aanvankelijk was het gravenambt niet erfelijk. De graven werden door de koning benoemd en ontslagen; later werden zij met hun graafschap beleend, waarna het ambt erfelijk geworden is. De graaf stelde een Centenarius of Hunno aan als voorzitter van de honderdschap, | ||
+ | |||
+ | |||
+ | == 1.1.4 Landsheerlijke periode, 10e - 16e eeuw == | ||
+ | |||
+ | Deze tijd werd gekenmerkt door het leenstelsel, | ||
+ | |||
+ | Graaf Floris V gaf op 21 maart 1292 een nieuw landrecht aan Kennemerland, | ||
+ | |||
+ | Zijn taak is enigszins te vergelijken met die van een Officier van Justitie en van een burgemeester. Recht en bestuur waren niet gescheiden. Bij de benoemingen van schouten werd door de graaf meer gekeken naar het financieel voordeel dat de grafelijke kas daarbij had, dan naar bekwaamheid. Het ambt werd namelijk door de Graaf verpacht aan de meestbiedende. Dat dit leidde tot ambtsmisbruik is duidelijk. De dorpsgerechten deden alleen in kleinere criminele en civiele zaken recht. Meestal mocht de boete niet hoger zijn dan 42 schellingen. Men kon tegen een vonnis in beroep gaan bij de hoge vierschaar, het baljuwsgerecht, | ||
+ | |||
+ | De Baljuw werd door de Graaf benoemd; wat ook aanleiding gaf tot allerlei misbruiken. De naam baljuw kwam in ons gewest pas in de 13e eeuw in gebruik. Allerlei zaken konden door de Graaf in leen gegeven worden: grond, visserijrechten, | ||
+ | |||
+ | Een verder gaande vorm van in onderpand geven was belening met het schoutambacht. De geldschieter kreeg dit in leen voor een aantal jaren of het was zelfs erfelijk. Er ontstond dan een [[: | ||
+ | |||
+ | Een andere mogelijkheid was dat de graaf een ambachtsheerlijkheid in leen gaf aan iemand die hem op andere wijze van dienst was geweest. Ook het baljuwschap kon om dezelfde redenen overgaan in een erfelijk leen. Aangezien de Baljuw de hoge jurisdictie uitoefende, spreekt men in zo'n geval van een hoge heerlijkheid. Na deze korte schets van de ontwikkeling van bestuur en rechtspraak in het gewest Kennemerland, | ||
+ | |||
+ | === 1.2. Zaanstreek === | ||
+ | |||
+ | |||
+ | == 1.2.1. Zaanden == | ||
+ | Wat de oudste geschiedenis van de Zaanstreek betreft laten de schriftelijke bronnen ons in de steek. Dit kan twee oorzaken hebben: of deze bronnen ontbreken geheel, of de streek kon niet bogen op spectaculaire gebeurtenissen, | ||
+ | |||
+ | In een snel tempo wordt dankzij de archeologie onze kennis omtrent het bestaan van prehistorische nederzettingen uitgebreid. Er is vastgesteld dat periodes van bewoning werden afgewisseld door niet-bewoning. Voor het bestaan van een georganiseerde nederzetting is continuïteit in bewoning noodzakelijk. Deze continuïteit wordt in de Zaanstreek gevonden bij de nederzetting [[: | ||
+ | |||
+ | Het dorp Zaanden werd in 1155 door de Westfriezen verwoest. Hulp uit Osdorp en Haarlem wist de aanvallers te verdrijven, maar Zaanden werd niet meer opgebouwd. Hiervoor is betoogd dat de exploitatie van de streken ten oosten van het duingebied heeft plaatsgevonden vanuit de hooggelegen zandgronden. Uit de gebeurtenissen van 1155 blijkt al dat de Haarlemmers belang hadden bij het voortbestaan van Zaanden. Dit zou wonderwel kloppen met het feit dat er een heerlijkheid Zaanden bestaan moet hebben die aan een geslacht toebehoorde dat de naam Van Zaanden droeg, maar een wapen voerde dat sterk gelijkt op dat van de Van Haarlem' | ||
+ | |||
+ | [{{ : | ||
+ | |||
+ | Daaronder was niet inbegrepen het huis te Zanen, gelegen in Schoten ten noorden van Haarlem, met de daarbij behorende ambachtsheerlijkheid. Dit Zanen was dus waarschijnlijk geen persoonlijk bezit van Willem van Zaanden, maar van een gezagsgetrouw familielid. Wel wijst het feit dat dit huis onder de rook van Haarlem lag op de verwantschap van de Van Zaanden' | ||
+ | |||
+ | Toch vinden we in latere bronnen het hof, gelegen in de reeds genoemde [[: | ||
+ | |||
+ | Over de omvang van de heerlijkheid Zaanden zijn we tamelijk goed ingelicht. Naar het zuiden lag de grens in het IJ, de eilandjes Zaanderhorn en Ruigoord behoorden ertoe. Aangetekend kan worden dat het dorp Sloten, gelegen aan de overkant van het IJ, aan de Van Haarlem' | ||
+ | |||
+ | De positie van Oostzaan is lang omstreden geweest. Hoorde dit dorp tot de heerlijkheid Zaanden? [[: | ||
+ | |||
+ | == 1.2.2. Handvesten en privileges Westzaanden en Crommenie == | ||
+ | |||
+ | De heerlijkheid Zaanden zal, zoals hiervoor in 1.2.1. uiteengezet is, Kennemerrecht en -bestuur gekend hebben en behoord hebben tot het baljuwschap Kennemerland. Dat veranderde toen heer Jan van Beaumont verschillende heerlijkheden verkreeg, waaronder Zaanden. Hij verenigde deze tot één baljuwschap, | ||
+ | |||
+ | [{{ : | ||
+ | |||
+ | Van belang is ook dat de schepenen de jurisdictie hadden over dijken, sluizen en wateren, waaruit af te leiden valt dat waterschapsrecht tot de bevoegdheden van de schepenen behoorde en dat er geen aparte heemraden waren. Jan, heer van Beaumont, stierf in 1356. Zijn erfdochter Johanna was met Lodewijk van Chatillon, graaf van Bloys, getrouwd. Lodewijk overleed in 1346 en zijn broer, graaf Jan van Chatillon, was zijn erfgenaam. Deze liet bij zijn dood in 1381 Westzaan na aan zijn broer Guy van Chatillon. Laatstgenoemde was zijn onderdanen in Westzaan en Crommenie welgezind: hij verbeterde het handvest dat door Jan, heer van Beaumont, gegeven was op 31 december 1396. De op één na laatste bepaling van dit nieuwe handvest handelt over het wedderecht of pandrecht. Daarvan wordt gezegd dat een rechter zaken over dit punt zal berechten te Westzaan bij de ' | ||
+ | |||
+ | Daar graaf Guy van Chatillon in 1397 kinderloos overleed kwamen Westzaan en Crommenie weer terug bij het graafschap Holland, in de persoon van hertog Albrecht van Beieren, die de door zijn voorgangers verleende privileges bevestigde op 13 maart 1398. Eén min of meer belangrijke wijziging bracht hij aan. Een bepaling van het oude handvest luidde dat de schout geen onderschout mocht aanstellen zonder toestemming van de buren. Hertog Albrecht schrapte deze concessie en eiste dat hijzelf of zijn stadhouder toestemming voor een dergelijke benoeming moest geven. | ||
+ | |||
+ | Af en toe waren aanvullingen of soms ook herhalingen van bestaande voorschriften nodig. In dat licht moet een handvest van 30 juni 1400 worden gezien. Hierin werd bepaald: als de baljuw van Beverwijk, waaronder Westzaan en Crommenie ressorteerden, | ||
+ | |||
+ | Indien de baljuw niet akkoord ging met de gestelde borg(en) hadden de dorpsgenoten de vrijheid een aangeklaagde dorpsgenoot bij zich in het dorp te houden tot de rechtsdag toe. Het is bekend dat de kerk de neiging had om de rechtspraak in wereldlijke zaken tot zich te trekken. Zoals de graven van Bloys ook al hadden gedaan beloofde hertog Albrecht van Beieren zijn onderdanen daartegen te beschermen. Hij zou niet gedogen dat zij //' | ||
+ | |||
+ | Ook nieuw was dat als de dorpen tot heervaart of dienstplicht werden opgeroepen, Westzaan en Krommenie tezamen vijftien mannen moesten aanwijzen om die taak te vervullen. Een nogal curieuze brief, d.d. 29 augustus 1399, mag niet onvermeld blijven. Hertog Albrecht had aan zijn zoon, Willem graaf van Oostervant, allerlei bezittingen voor zijn levensonderhoud gegeven. Dat zal tenminste zijn bedoeling zijn geweest. Maar Willem had blijkbaar veel geld nodig en ging ertoe over zijn verkregen bezit in Westzaan te verkopen. Behalve landerijen gelegen in Westzaan, werden ook verkocht: het schot (belasting) van Westzaan en Krommenie, het veer te Westzaan, de sluis in de Noorddam en de tienden van Westzaan. Vier inwoners van Amsterdam waren de kopers, zodat de belastinggelden te Westzaan en Krommenie de zakken gingen vullen van Amsterdammers! Dit was blijkbaar heel gewoon, in een tijd dat staatskas en privékas van de Hollandse graven niet gescheiden waren. | ||
+ | |||
+ | == 1.2.3. Verlies en herstel privileges en handvesten == | ||
+ | |||
+ | Zwaar moest Westzaan boeten voor het feit dat het dorp in de strijd om de macht tussen gravin Jacoba van Beieren, Vrou Jacob, en hertog Philips van Bourgondië partij koos voor Jacoba: alle handvesten en privileges werden ingetrokken, | ||
+ | |||
+ | De opgelegde boete mocht in termijnen betaald worden. Voor de betaling van een termijn van 1300 gouden Franse kronen werd op 9 januari 1427 een kwitantie afgegeven. Hertog Philips was nu wel machthebber in Holland en Zeeland, maar kon zijn familie niet in de steek laten. Hij moest voorzien in het levensonderhoud van Margaretha van Bourgondië, | ||
+ | |||
+ | Margaretha mocht van hertog Philips alle verbeurd verklaarde privileges in haar gebied teruggeven en ook haar onderdanen ontslaan van de verplichting haardstedegeld te betalen, zolang zij leefde. Op 19 februari 1439 maakte zij, residerende te Teijlingen, van dit verlof gebruik. Uit de akte blijkt dat de dorpen Westzaan en Krommenie haar een heuschede, een geschenk in geld, hadden gebracht. Dit bewoog haar om de privileges terug te geven en de betaling van het haardstedegeld op te heffen. Niet alleen het cadeau, maar ook de grote lasten en armoede waaronder haar onderdanen te lijden hadden, speelden hierbij een rol. Beide partijen waren dus met dit genereuze gebaar gediend. Dat was echter maar zeer tijdelijk, want Margaretha overleed al twee jaar later, op 8 maart 1441 te Le Questroy in Frankrijk. Het baljuwschap van Bloys, waartoe onder andere Westzaan en Krommenie behoorden, kwam toen weer onder het directe gezag van hertog Philips de Goede. | ||
+ | |||
+ | Het duurde echter tien jaar voor het nieuw verworven gebied in de aandacht kwam. Op 3 maart 1452 schreef de hertog in een brief aan 'allen luijden, hoedat om de liefde die wij hebben ende dragen tot onse goede luijden ende ondersaten van Westzaanden ende van Crommenie' | ||
+ | |||
+ | == 1.2.4. Ambten in de banne Westzaan, ontstaan dorpen aan de Zaan == | ||
+ | Voor het bestuur van de banne leverde Westzaan zeven en Krommenie drie schepenen. Deze werden verkozen op Goede Vrijdag in de kerk na de Hoogmis, door de aftredende schepenen en de oud-schepenen. Bij staking van stemmen mocht de schout mee stemmen. Ook moest hij de voor één jaar gekozen schepenen beëdigen. Om tot schepen gekozen te worden moest men een zeker vermogen hebben, meestal bestaande uit grondbezit. Oorspronkelijk moest men één schotpond bezitten, later een kwart. | ||
+ | |||
+ | Eveneens op Goede Vrijdag mocht de cureijt, pastoor of vice-cureijt met de zeven schepenen en de oude kerkmeesters, | ||
+ | |||
+ | Op 12 maart 1456 verzoende de hertog zich eindelijk met de Kennemers, waarbij Westzaan en Krommenie apart genoemd werden. De betaling van het haardstedegeld werd beëindigd. De hertog gaf niet alleen de verbeurd verklaarde handvesten en privileges terug, maar bevestigde dit en beloofde ook dat beide dorpen voor altijd deel zouden uitmaken van het graafschap en nooit meer in leen uitgegeven zouden worden. Verder werden in het handvest nog allerlei aanvullende bepalingen opgenomen ten aanzien van drenkelingen, | ||
+ | |||
+ | Niet zolang daarvoor was een hevige strijd ontbrand over het feit dat de hertog per abuis(?) twee schouten tegelijk had benoemd. Via het Hof van Holland kwam het geschil hierover voor de Grote Raad van Mechelen, die op 13 maart 1448 uitspraak deed en het schoutambacht toewees aan degene die het eerst was benoemd. De benoeming van de tweede schout werd daarna ongeldig verklaard. | ||
+ | |||
+ | In de geschillen over de aanbesteding der sluizen, de beroepskosten van schepenen en waarschappen, | ||
+ | |||
+ | In het begin van de 16e eeuw deden zich geen essentiële veranderingen voor in bestuur en rechtspraak. De rechtspraak werd in 1549 nog steeds uitgeoefend door een college van schout met zeven schepenen uit Westzaan en drie uit Krommenie. In genoemd jaar werden eveneens twee personen 'van den rijckdom' | ||
+ | |||
+ | Pas vlak voor en in de 16e eeuw ontstonden de dorpen langs de Zaan. Het gehucht de Vijf Broers, later Zaandijk geheten, werd gesticht in 1494. De Koog, later Koog aan de Zaan, een koog is een stuk buitendijks land, ontstond ongeveer in dezelfde tijd, 'Het gehucht 't Zaen', later Wormerveer geheten, kreeg in 1503 al een eigen kapel. Westzaandam telde in het begin van de 16e eeuw nog slechts zeven huizen. Van medezeggenschap van Westzaandam in het bansbestuur wordt een spoor aangetroffen als Westzaan met ' | ||
+ | |||
+ | |||
+ | == 1.2.5. Vierendelen en banding == | ||
+ | De verdeling van dorpen in vier vierendelen was een heel oude instelling, maar zal in de banne van Westzaan echter vrij laat tot stand zijn gekomen, aangezien de bebouwing zich aanvankelijk concentreerde in het dorp Westzaan en de oevers ten westen van de Zaan nauwelijks of niet werden bewoond. Toen men behoefte kreeg om nauwkeurig te weten hoe de ligging van de vier vierendelen in de banne van Westzaan was geweest, ging men af op een verklaring van een tiental inwoners, in leeftijd variërend van 53 tot 84 jaar. Zij legden hun verklaring af op 1 september 1599. Daaruit blijkt (bekort): | ||
+ | |||
+ | * het eerste vierendeel betrof Zaardam (Zaanredam=Westzaandam), | ||
+ | * De Koog en de Vijf Broers te Zaandijk behoorden tot het Kerkbuurter vierendeel. | ||
+ | * Wormerveer en West-Knollendam behoorden tot het Noorder vierendeel. | ||
+ | * van het Kerkbuurter vierendeel tot de Overtoom in Westzaandam strekte zich het Zuider vierendeel uit. \\ | ||
+ | |||
+ | Het banding was een oeroude instelling en bestond uit een jaarlijkse speciale rechtszitting. Op de rechtsdag behandelde de schout zaken van schade en schande. Het was een vlotvaardig recht, te vergelijken met het huidige kort geding, waaraan het natuurlijk niet identiek was. | ||
+ | |||
+ | == 1.2.6. Assendelft == | ||
+ | We hebben gezien dat de heerlijkheid Zaanden naar Kennemer recht werd bestuurd en dat Westzaan en Krommenie tot het baljuwschap van Beverwijk konden worden gerekend. Voor Assendelft gold hetzelfde, de band met Kennemerland was zelfs sterker en de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp wijkt hierdoor enigszins af van de historie van de rest van de Zaanstreek. De oorzaak hiervan hangt wellicht samen met de ligging: via de Nauwe Vliet en het Wijkermeer was Kennemerland niet ver verwijderd. | ||
+ | |||
+ | Tot aan het einde van de 19e eeuw bleef men daardoor meer op het hogere duingebied georiënteerd dan op de Zaanse dorpen. Dat Assendelft reeds in z'n vroege geschiedenis door ambachtsheren die uit het dorp zelf afkomstig waren werd bestuurd, kan mede een oorzaak zijn van de zelfstandige ontwikkeling. | ||
+ | |||
+ | Volgens sommige geschiedschrijvers trouwde de Assendelver dorpsschout Barthout in het jaar 1265 met Vrouwe Maria van Heemskerk. Deze waarschijnlijk eenvoudige dorpsschout kunnen we aanmerken als de stamvader van het adellijk geslacht der heren van Assendelft ((J. de Boer: Assendelft, de geschiedenis van een Hoge Heerlijkheid)). | ||
+ | |||
+ | Terwijl in Westzaan en Krommenie de leenheer elders was gevestigd en het bestuur delegeerde aan schout en schepenen, woonden de Assendelver heren dus in de eigen leen. Althans in het begin. Want in 1328 vernemen we dat Barthout II van Assendelft de helft van een huis met enig land koopt in Heemskerk. De mogelijk versterkte hoeve was de voorloper van het latere slot Assumburg. Deze verhuizing over korte afstand, die de toestemming van graaf Willem van Henegouwen behoefde en die trouwens ook de oriëntatie op Kennemerland nog eens bevestigt, had misschien een voorgeschiedenis. In 1324 was er tussen Barthout en zijn onderhorigen een meningsverschil ontstaan over het kiezen en benoemen van schepenen. Graaf Willem besliste dat dit recht voortaan uitsluitend aan de ambachtsheer toekwam. | ||
+ | |||
+ | De aanleiding tot het conflict zou wel eens gezocht kunnen worden bij het gegeven dat Assendelft een stand van welgeborenen, | ||
+ | |||
+ | In 1400 werd de Ambachtsheerlijkheid verheven tot Vrije Heerlijkheid met hoge en lage jurisdictie. Het landbezit van inmiddels Barthout III werd tot eigen bezit verklaard, terwijl het voordien een onsterfelijk leen was. Deze derde Barthout was dus niet langer ambachtsheer, | ||
+ | |||
+ | Het privilege, van de kansel der kerk ter algemene kennis gebracht, bracht daarin verandering. Tenzij de gedaagde zich uitdrukkelijk op zijn welgeborenheid beriep, mocht de lage vierschaar recht over hem spreken zonder te worden beboet. Schout en schepenen vervulden ook de functies van dijkgraaf en heemraden en regelden de algemene dorpsaangelegenheden. Wat dit laatste betreft overlegden zij met zestien vroedschappen, | ||
+ | |||
+ | De zittingen hadden iedere vrijdag op de Dingstal, later in het Rechthuis, plaats en begonnen 's middags om één uur. Ernstiger zaken werden in handen gesteld van de hoge vierschaar, baljuw en leenmannen. De leenmannen, meestal zeven, waren aanvankelijk houders van de achterlenen van de heerlijkheid, | ||
+ | |||
+ | Dit gebruik is zelfs tot in de [[: | ||
+ | |||
+ | |||
+ | == 1.2.7. Zaanstreek ten oosten van de Zaan == | ||
+ | | ||
+ | |||
+ | Bij de sluizen ontwikkelde zich een buurtschap, waar zich herbergiers, | ||
+ | |||
+ | Als schout in de akte wordt genoemd Henrick Claesz. Deze fungeerde voor de kerk in Oostzaan en de kapel van Zanerdam als [[: | ||
+ | |||
+ | |||
+ | Toen de schoutambachten van zowel Wormer als Jisp in pacht bij eenzelfde persoon kwamen, overlegden beide dorpen of het niet goed zou zijn zich geheel met elkaar te verenigen. Tot die tijd bestond de regering van Jisp uit vijf schepenen en die van Wormer uit zeven schepenen. Dit leidde tot grote onkosten en lasten voor hen, en bovendien waren de twaalf schepenen bijzonder moeilijk bijeen te krijgen. Zij meenden daarom dat het nuttiger en goedkoper zou zijn om in één schepencollege verenigd te zijn. In hun daartoe strekkende voorstel in 1518 stelden zij voor dat in beide dorpen zeven schepenen zouden fungeren, waarvan vier in Wormer, twee in Jisp, en de zevende 'oock onder Jhisp over den wegh aen de Wormerzijde' | ||
+ | |||
+ | De schout zou met vier schepenen in Wormer de kleine zaken afdoen, en met drie in Jisp. Zwaardere zaken zouden ter beslissing staan van de schout en de zeven schepenen. Hiertoe werden vooral geschillen over erven en landen gerekend. (31 augustus 1518). Tezamen zouden zij hun bandingen en buurrechten houden, eenmaal per jaar in Wormer en eenmaal per jaar in Jisp. Met elkaar zouden zij 'alle onkosten van morgengelt, maetgelt, ende vennegelt ende diergelijke die op landen vallen, ghelijckelijck geven en betalen.' | ||
+ | |||
+ | Karel V ging bij monde van de Staten geheel met dit voorstel akkoord. Beide dorpen kwamen na verloop van tijd tot de conclusie dat de schepenen een te zware taak op zich hadden genomen. Zij moesten in elk van de twee dorpen tweemaal per week zitting houden en bovendien alle beden en omslagen innen die de inwoners moesten opbrengen. Daar kwam nog bij dat de schepenen alle bestuurstaken én in Wormer en in Jisp moesten behartigen. Daarvoor moesten zij vaak de buren raadplegen, hetgeen tal van onvruchtbare vergaderingen ten gevolge had. Zij wensten nu een college van Raden of Vroedschappen van twintig personen om de schepenen behulpzaam te zijn en om mee te stemmen. Bovendien moesten zij meehelpen bij het innen van bedenomslagen. Zij moesten door de baljuw beëdigd worden. De Staten stemden hierin toe onder voorwaarde dat de vroedschappen zich niet bezig zouden mogen houden met 'het maken van keuren of politiën' | ||
+ | |||
+ | In 1588 maakten Wormer en Jisp bezwaar tegen het verpachten van het schoutambacht (ambt van schout). Dit gebeurde volgens hen altijd aan de meestbiedenden en niet aan de bekwaamsten. Zo was deze functie hier verpacht geweest aan Paulus van der Laen, die nu gestorven is. Beide dorpen wilden dat de pachtsom afgelost zou worden aan zijn erfgenamen, die de pacht echter niet wilden beëindigen. De Rekenkamer ging er mee akkoord dat de dorpen samen een som van 900 pond zouden betalen aan de genoemde erfgenamen, waarna de Rekenkamer Wormer en Jisp in het bezit zou stellen van het schoutambacht. De verschuldigde pachtsom mocht door de Rekenkamer te allen tijde afgelost worden met 644 pond en de belofte dat het schoutambacht niet opnieuw aan particulieren verpacht zou worden (16 januari 1588). Op 24 september 1597 besliste het Hof van Holland dat schepenen geen keuren mochten maken buiten vroedschappen of burgemeesters om. De vereniging van Wormer en Jisp bleek niet aan de verwachtingen te voldoen. Op verzoek van Jisp brachten de Staten op 2 december 1611 de scheiding tot stand. |