Beide kanten vorige revisie
Vorige revisie
Volgende revisie
|
Vorige revisie
|
natuur [2024/07/11 13:17] zaanlander |
natuur [2024/08/25 21:18] (huidige) zaanlander |
* de verstweg liggende percelen tenslotte worden niet of nauwelijks beweid, er wordt geen of slechts incidenteel mest opgebracht en er wordt slechts één of twee maal per seizoen gemaaid op een laat in het seizoen liggend tijdstip, zodat ook de laatbroedende vogels hun nageslacht kunnen veiligstellen kortom, extensief gebruik. | * de verstweg liggende percelen tenslotte worden niet of nauwelijks beweid, er wordt geen of slechts incidenteel mest opgebracht en er wordt slechts één of twee maal per seizoen gemaaid op een laat in het seizoen liggend tijdstip, zodat ook de laatbroedende vogels hun nageslacht kunnen veiligstellen kortom, extensief gebruik. |
| |
De landbouw speelt een belangrijke rol in het beheer van de natuurlijke rijkdom. Vergeleken met andere gebieden in Nederland is de intensivering in de landbouw in veenweidegebieden niet zover doorgevoerd. Intensivering betekent verhoging van de productie door verbetering van de ontwatering, vergroting van de percelen, verbetering van de ontsluiting door de aanleg van dammen, bruggetjes of nieuwe wegen en het gebruik van meer (kunst)mest. | De landbouw speelt een belangrijke rol in het beheer van de natuurlijke rijkdom. Vergeleken met andere gebieden in Nederland is de intensivering in de landbouw in veenweidegebieden niet zover doorgevoerd. Intensivering betekent verhoging van de productie door verbetering van de ontwatering, vergroting van de percelen, verbetering van de ontsluiting door de aanleg van dammen, bruggetjes of nieuwe wegen en het gebruik van meer kunstmest. |
| |
Dat deze intensivering in de veenweidegebieden niet zover is doorgevoerd, komt vooral doordat dergelijke ingrepen in deze gebieden vaak duurder zijn dan elders. Bovendien is de belangrijkste ingreep, de verbetering van de ontwatering, hier slechts van tijdelijke aard. Veen dat droog komt te liggen verteert namelijk, waardoor het land langzaam zakt tot het weer vlak boven het waterpeil ligt. De snelheid waarmee dit gaat, varieert van enkele millimeters tot enkele centimeters per jaar. Bij diepere ontwatering komt er meer veen bloot te liggen en neemt de zaksnelheid toe. | Dat deze intensivering in de veenweidegebieden niet zover is doorgevoerd, komt vooral doordat dergelijke ingrepen in deze gebieden vaak duurder zijn dan elders. Bovendien is de belangrijkste ingreep, de verbetering van de ontwatering, hier slechts van tijdelijke aard. Veen dat droog komt te liggen verteert namelijk, waardoor het land langzaam zakt tot het weer vlak boven het waterpeil ligt. De snelheid waarmee dit gaat, varieert van enkele millimeters tot enkele centimeters per jaar. Bij diepere ontwatering komt er meer veen bloot te liggen en neemt de zaksnelheid toe. |
| |
| |
Het Noordhollands veenweidelandschap neemt in Nederland een aparte positie in, omdat het ontstaan is onder zoute, of brakke, omstandigheden; dit in tegenstelling tot andere gebieden, waar zoet water bepalend is geweest. Het zoute water was zo bepalend doordat Noord-Holland als schiereiland regelmatig te maken had met inbraken en overstromingen door de zee. Daarnaast kwam er veel zout naar binnen door kwel uit de zoute Zuiderzee en later ook door het inlaten van water dat in contact staat met het Noordzeekanaal. Dit Noordzeekanaalwater was zout door het schutten ofwel het doorsluizen van schepen bij de zee. Een maat voor het zoutgehalte van water is het Chloridegehalte (Cl<sup>-</sup>), uitgedrukt in milligram per liter (mg/l). De tabel hieronder geeft enkele getallen aan. Het zoutgehalte van het water is van grote invloed op de planten- en dierenwereld. Veel planten verdragen maar een bepaalde hoeveelheid zout. Wordt het teveel dan verdwijnen zij, of ze worden verdrongen door soorten die het zout beter verdragen. Bij het ontstaan van het veen in de Zaanstreek was er overal sprake van een hoge zoutconcentratie. Nu heeft er al geruime tijd geen overstroming meer plaatsgevonden, de laatste in 1916, de zoute Zuiderzee is veranderd in het zoete IJsselmeer en het waterinlaat- en schutbeleid zijn zodanig gewijzigd dat er via het Noordzeekanaal ook bijna geen zout meer naar binnen komt. | Het Noordhollands veenweidelandschap neemt in Nederland een aparte positie in, omdat het ontstaan is onder zoute, of brakke, omstandigheden; dit in tegenstelling tot andere gebieden, waar zoet water bepalend is geweest. Het zoute water was zo bepalend doordat Noord-Holland als schiereiland regelmatig te maken had met inbraken en overstromingen door de zee. |
| |
| Daarnaast kwam er veel zout naar binnen door kwel uit de zoute Zuiderzee en later ook door het inlaten van water dat in contact staat met het Noordzeekanaal. Dit Noordzeekanaalwater was zout door het schutten ofwel het doorsluizen van schepen bij de zee. Een maat voor het zoutgehalte van water is het Chloridegehalte (Cl<sup>-</sup>), uitgedrukt in milligram per liter (mg/l). De tabel hieronder geeft enkele getallen aan. |
| |
| Het zoutgehalte van het water is van grote invloed op de planten- en dierenwereld. Veel planten verdragen maar een bepaalde hoeveelheid zout. Wordt het teveel dan verdwijnen zij, of ze worden verdrongen door soorten die het zout beter verdragen. Bij het ontstaan van het veen in de Zaanstreek was er overal sprake van een hoge zoutconcentratie. Nu heeft er al geruime tijd geen overstroming meer plaatsgevonden, de laatste in 1916, de zoute Zuiderzee is veranderd in het zoete IJsselmeer en het waterinlaat- en schutbeleid zijn zodanig gewijzigd dat er via het Noordzeekanaal ook bijna geen zout meer naar binnen komt. |
| |
Het zoutgehalte van het water in de Zaanstreek loopt dan ook al sinds vele jaren terug. Hoe snel dit gaat is te zien in Oostzaan. In 1939 werd er in het zomerhalfjaar nog een zoutconcentratie van meer dan 2500 milligram Cl<sup>-</sup> per liter gemeten. In 1976 was dit teruggelopen tot rond de 400 milligram. Tussen de diverse gebieden in de Zaanstreek zijn er echter grote verschillen. Redelijk zout zijn nog de Schaalsmeerpolder, de Wijde Wormer, de Enge Wormer en de Assendelverveenpolder. | Het zoutgehalte van het water in de Zaanstreek loopt dan ook al sinds vele jaren terug. Hoe snel dit gaat is te zien in Oostzaan. In 1939 werd er in het zomerhalfjaar nog een zoutconcentratie van meer dan 2500 milligram Cl<sup>-</sup> per liter gemeten. In 1976 was dit teruggelopen tot rond de 400 milligram. Tussen de diverse gebieden in de Zaanstreek zijn er echter grote verschillen. Redelijk zout zijn nog de Schaalsmeerpolder, de Wijde Wormer, de Enge Wormer en de Assendelverveenpolder. |
Na de laatste ijstijd, meer dan 10.000 jaar geleden, begon zich in een aantal delen van Europa een veenpakket te vormen van soms tientallen meters dikte. Dit gebeurde ook in het westen en noorden van wat nu Nederland is. In dit veen zijn nog verschillen in samenstelling te zien. In onze streek komen voor: het [[https://www.geheugenvandrenthe.nl/zeggeveen|zeggeveen]], het [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Vlietveengronden|rietzeggeveen]], het [[https://www.egmondpotgrond.com/producten/veenmosveen|veenmosveen]] en bagger. De naam, die van bagger uitgezonderd, geeft aan uit welk plantenmateriaal het veen is ontstaan. Bagger is venig materiaal, bijvoorbeeld opgebracht uit sloten. Hierin is de plantaardige herkomst niet meer te herkennen. | Na de laatste ijstijd, meer dan 10.000 jaar geleden, begon zich in een aantal delen van Europa een veenpakket te vormen van soms tientallen meters dikte. Dit gebeurde ook in het westen en noorden van wat nu Nederland is. In dit veen zijn nog verschillen in samenstelling te zien. In onze streek komen voor: het [[https://www.geheugenvandrenthe.nl/zeggeveen|zeggeveen]], het [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Vlietveengronden|rietzeggeveen]], het [[https://www.egmondpotgrond.com/producten/veenmosveen|veenmosveen]] en bagger. De naam, die van bagger uitgezonderd, geeft aan uit welk plantenmateriaal het veen is ontstaan. Bagger is venig materiaal, bijvoorbeeld opgebracht uit sloten. Hierin is de plantaardige herkomst niet meer te herkennen. |
| |
Rietzeggeveen groeit onder relatief voedselrijke omstandigheden. Veenmosveen ontstaat onder voedselarme omstandigheden. De voedselrijkdom heeft te maken met het al dan niet in contact staan met voedselrijk water, of een voedselrijke bodemlaag. Deze voedselrijke laag is dan meestal klei. Plaatselijk zijn er in het veenpakket kleilagen aangebracht door overstromingen. Gebieden met zo'n kleilaag, met name aan de oppervlakte, of dicht hieronder, hebben voor de landbouw een hogere waarde. De bodem is er voedselrijker en, wat momenteel belangrijker is, draagkrachtiger. Door de kleilaag was deze bodem in het verleden ook niet interessant voor vervening ofwel uitgraven van het veen voor de turfwinning. | Rietzeggeveen groeit onder relatief voedselrijke omstandigheden. Veenmosveen ontstaat onder voedselarme omstandigheden. De voedselrijkdom heeft te maken met het al dan niet in contact staan met voedselrijk water, of een voedselrijke bodemlaag. Deze voedselrijke laag is dan meestal klei. Plaatselijk zijn er in het veenpakket kleilagen aangebracht door overstromingen. Gebieden met zo'n kleilaag, met name aan de oppervlakte, of dicht hieronder, hebben voor de landbouw een hogere waarde. De bodem is er voedselrijker en, wat momenteel belangrijker is, draagkrachtiger. Door de kleilaag was deze bodem in het verleden ook niet interessant voor vervening ofwel uitgraven van het veen voor de turfwinning. |
In de polders Westzaan, Oostzaan en het Noorderveen heeft wel vervening plaatsgevonden, met name voor brandstofwinning voor plaatselijk gebruik. Een aantal gebieden in de Zaanstreek heeft een kleiondergrond. Hier ontbreekt het veen totaal. Dit zijn de droogmakerijen, ontstaan door het droogmalen van plassen, die waren ontstaan doordat het veen er door overstromingen en stormen was weggeslagen. | In de polders Westzaan, Oostzaan en het Noorderveen heeft wel vervening plaatsgevonden, met name voor brandstofwinning voor plaatselijk gebruik. Een aantal gebieden in de Zaanstreek heeft een kleiondergrond. Hier ontbreekt het veen totaal. Dit zijn de droogmakerijen, ontstaan door het droogmalen van plassen, die waren ontstaan doordat het veen er door overstromingen en stormen was weggeslagen. |
| |
| |
Het kan vele eeuwen duren voordat er een stabiel stadium is bereikt. Menselijke ingrepen kunnen dit proces echter versnellen, of sturen in een richting die van nature niet voorkomt. Ruimtelijk gezien is het een proces waarbij er op één tijdstip verschillende fasen te zien zijn, soms vlak bij elkaar. Deze fasen verlopen parallel aan de oever, vanaf de waterkant landinwaarts. De invloed van het polderwater neemt landinwaarts af. Daarmee neemt dus ook de invloed van het zout en de voedselrijkdom af. Soms zijn er scherpe grenzen te zien tussen stroken waar het water nog van invloed is en het voedselarmere centrum van een verlanding. Naarmate een verlanding ouder en hoger ontwikkeld is, zijn de grenzen sterker. Bij jonge verlandingen en op smalle perceeltjes zijn de overgangen vager. | Het kan vele eeuwen duren voordat er een stabiel stadium is bereikt. Menselijke ingrepen kunnen dit proces echter versnellen, of sturen in een richting die van nature niet voorkomt. Ruimtelijk gezien is het een proces waarbij er op één tijdstip verschillende fasen te zien zijn, soms vlak bij elkaar. Deze fasen verlopen parallel aan de oever, vanaf de waterkant landinwaarts. De invloed van het polderwater neemt landinwaarts af. Daarmee neemt dus ook de invloed van het zout en de voedselrijkdom af. Soms zijn er scherpe grenzen te zien tussen stroken waar het water nog van invloed is en het voedselarmere centrum van een verlanding. Naarmate een verlanding ouder en hoger ontwikkeld is, zijn de grenzen sterker. Bij jonge verlandingen en op smalle perceeltjes zijn de overgangen vager. |
| |
| |
De verlanding onder brakke omstandigheden verloopt anders dan in de zoete veengebieden van Utrecht en Zuid-Holland. Een aantal karakteristieke planten ontbreekt in de brakke gebieden, bijvoorbeeld de Gele plomp, de Gele lis, de Krabbescheer en de Zwanenbloem. | De verlanding onder brakke omstandigheden verloopt anders dan in de zoete veengebieden van Utrecht en Zuid-Holland. Een aantal karakteristieke planten ontbreekt in de brakke gebieden, bijvoorbeeld de Gele plomp, de Gele lis, de Krabbescheer en de Zwanenbloem. |
Andere soorten komen juist weer alleen in deze gebieden voor. De meest karakteristieke is wel het Echt Lepelblad. Deze oeverplant zorgt in het vroege voorjaar voor een witte omlijsting van de percelen. De verlanding in brak milieu verloopt in principe als volgt, naar B. Korf, Biologische betekenis van het buitengebied van Zaanstad: Op plaatsen waar door één of andere oorzaak het water ondiep is geworden, ontstaan vestigingsmogelijkheden voor plantensoorten, die boven het wateroppervlak uitsteken, maar er beneden, in de bodem, wortelen, zoals Ruwe bies, Kleine lisdodde en in bepaalde gevallen ook Zeebies. In vele gevallen lijkt bij ons ook Riet als pionier op te treden, maar dan door middel van uitlopers vanuit een bestaande rietkraag. Deze verschijnselen worden echter door het toegepaste slootonderhoud vaak verhinderd. | Andere soorten komen juist weer alleen in deze gebieden voor. De meest karakteristieke is wel het Echt Lepelblad. Deze oeverplant zorgt in het vroege voorjaar voor een witte omlijsting van de percelen. De verlanding in brak milieu verloopt in principe als volgt, naar B. Korf, Biologische betekenis van het buitengebied van Zaanstad: Op plaatsen waar door één of andere oorzaak het water ondiep is geworden, ontstaan vestigingsmogelijkheden voor plantensoorten, die boven het wateroppervlak uitsteken, maar er beneden, in de bodem, wortelen, zoals Ruwe bies, Kleine lisdodde en in bepaalde gevallen ook Zeebies. In vele gevallen lijkt bij ons ook Riet als pionier op te treden, maar dan door middel van uitlopers vanuit een bestaande rietkraag. Deze verschijnselen worden echter door het toegepaste slootonderhoud vaak verhinderd. |
| |
In een dergelijke vegetatie blijft eventueel drijvend materiaal hangen, en samen hiermee vormen de wortelstokken van [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Riet|Riet]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Lisdodde|Lislodde]] of [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Ruwe_bies|Ruwe bies]] na verloop van tijd een min of meer drijvende mat. Indien het riet gemaaid wordt, draagt uiteraard ook het oude riet bij tot de vorming van een dergelijke mat. Hierdoor ontstaan mogelijkheden voor andere plantensoorten: [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Waterzuring|Waterzuring]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Bitterzoet_(plant)|Bitterzoet]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moeraswalstro|Moeraswalstro]] en langs de waterkant de typische brakwaterplant [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Lepelblad|Lepelblad]]. Wanneer dergelijke rietkragen rijk zijn aan plante-voedingsstoffen, door verterend aanspoelsel of door afgemaaid riet dat is blijven liggen, vestigt zich hier een aantal hoog opschietende ruigteplanten, in het Duits treffend [[https://de.wikipedia.org/wiki/Hochstaudenflur|Hochstaudenfur]] geheten. In ons onderzoeksgebied zijn dat [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Harig_wilgenroosje|Harig wilgeroosje]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Koninginnekruid|Koninginnekruid]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moerasmelkdistel|Moerasmelkdistel]] en op enkele plaatsen ook [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Heemst|Heemst]]. | In een dergelijke vegetatie blijft eventueel drijvend materiaal hangen, en samen hiermee vormen de wortelstokken van |
| [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Riet|Riet]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Lisdodde|Lislodde]] of [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Ruwe_bies|Ruwe bies]] na verloop van tijd een min of meer drijvende mat. Indien het riet gemaaid wordt, draagt uiteraard ook het oude riet bij tot de vorming van een dergelijke mat. Hierdoor ontstaan mogelijkheden voor andere plantensoorten: [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Waterzuring|Waterzuring]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Bitterzoet_(plant)|Bitterzoet]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moeraswalstro|Moeraswalstro]] en langs de waterkant de typische brakwaterplant [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Lepelblad|Lepelblad]]. Wanneer dergelijke rietkragen rijk zijn aan plante-voedingsstoffen, door verterend aanspoelsel of door afgemaaid riet dat is blijven liggen, vestigt zich hier een aantal hoog opschietende ruigteplanten, in het Duits treffend [[https://de.wikipedia.org/wiki/Hochstaudenflur|Hochstaudenfur]] geheten. In ons onderzoeksgebied zijn dat [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Harig_wilgenroosje|Harig wilgeroosje]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Koninginnekruid|Koninginnekruid]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moerasmelkdistel|Moerasmelkdistel]] en op enkele plaatsen ook [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Heemst|Heemst]]. |
| |
In dit stadium, dat wij het ruige rietland kunnen noemen, staat het plantengezelschap nog geheel onder invloed van het open water, dat voedingsstoffen aanvoert. Wordt deze invloed geringer door een voortschrijdende verlanding, of door ophoping van oud plantenmateriaal, dan zal na verloop van tijd het riet ijler worden en zullen genoemde ruigteplanten geleidelijk verdwijnen. In plaats daarvan komen plantensoorten, die kennelijk een minder grote behoefte aan voedingsstoffen hebben, of althans bij een te grote voedselrijkdom niet met de ruigteplanten kunnen concurreren. Dan treden soorten op als Kale jonker, Engelwortel, Koekoeksbloem, Moerasrolklaver, Reukgras, Rood zwenkgras en Witbol. Soms kan men ook Gevleugeld Hertshooi, Melkeppe of de vrij zeldzame Rietorchis in dit vegetatietype aantreffen. Op sommige plaatsen, met name in het Noorderveen, kan de Moerasvaren sterk gaan optreden. In het Noorderveen treedt echter vaak eerst nog een tussenstadium op, dat elders, in zoetere veenmoerassen, veel algemener is. Dit is een rietland met allerlei kleurig bloeiende, middelhoge, en aan relatief voedselrijke omstandigheden gebonden soorten uit het zogeheten Moerasspireaverbond. Vooral Valeriaan, Kattestaart, Wederik, Watermunt, Wolfspoot, hier en daar ook Poelruit en Moerasspirea zelf vallen dan sterk op naast de al genoemde soorten. De geleidelijke verarming aan plantevoedingsstoffen, die overigens een verrijking aan soorten tot gevolg had, krijgt een versnelling wanneer in bovenstaand plantengezelschap, dat wij het kruidenrijke rietland zouden kunnen noemen, veenmossen gaan optreden. Dit veenmosdek verhoogt actief de zuurgraad van het grondwater, waardoor de voedingsstoffen moeilijk bereikbaar worden. Dit optreden van veenmossen, en dientengevolge een verzuring in een zo vroeg successiestadium, is gebonden aan brak water, en daarom een specifiek kenmerk van de Noordhollandse brakwatervenen (Westhoff e.a., 1971). | In dit stadium, dat wij het ruige rietland kunnen noemen, staat het plantengezelschap nog geheel onder invloed van het open water, dat voedingsstoffen aanvoert. Wordt deze invloed geringer door een voortschrijdende verlanding, of door ophoping van oud plantenmateriaal, dan zal na verloop van tijd het riet ijler worden en zullen genoemde ruigteplanten geleidelijk verdwijnen. In plaats daarvan komen plantensoorten, die kennelijk een minder grote behoefte aan voedingsstoffen hebben, of althans bij een te grote voedselrijkdom niet met de ruigteplanten kunnen concurreren. Dan treden soorten op als [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Kale_jonker|Kale jonker]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Grote_engelwortel|Engelwortel]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Koekoeksbloem|Koekoeksbloem]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moerasrolklaver|Moerasrolklaver]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Gewoon_reukgras|Reukgras]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Rood_zwenkgras|Rood zwenkgras]] en [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Witbol|Witbol]]. Soms kan men ook [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Gevleugeld_hertshooi|Gevleugeld Hertshooi]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Melkeppe|Melkeppe]] of de vrij zeldzame [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Rietorchis|Rietorchis]] in dit vegetatietype aantreffen. Op sommige plaatsen, met name in het Noorderveen, kan de [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moerasvaren|Moerasvaren]] sterk gaan optreden. In het Noorderveen treedt echter vaak eerst nog een tussenstadium op, dat elders, in zoetere veenmoerassen, veel algemener is. Dit is een rietland met allerlei kleurig bloeiende, middelhoge, en aan relatief voedselrijke omstandigheden gebonden soorten uit het zogeheten Moerasspireaverbond. Vooral Valeriaan, Kattestaart, Wederik, Watermunt, Wolfspoot, hier en daar ook Poelruit en Moerasspirea zelf vallen dan sterk op naast de al genoemde soorten. De geleidelijke verarming aan plantevoedingsstoffen, die overigens een verrijking aan soorten tot gevolg had, krijgt een versnelling wanneer in bovenstaand plantengezelschap, dat wij het kruidenrijke rietland zouden kunnen noemen, veenmossen gaan optreden. Dit veenmosdek verhoogt actief de zuurgraad van het grondwater, waardoor de voedingsstoffen moeilijk bereikbaar worden. Dit optreden van veenmossen, en dientengevolge een verzuring in een zo vroeg successiestadium, is gebonden aan brak water, en daarom een specifiek kenmerk van de Noordhollandse brakwatervenen (Westhoff e.a., 1971). |
| |
Vooral bij een beginnende verzuring treden allerlei interessante soorten op, zoals Addertong, Welriekende nachtorchis, Veenpluis en Veenreukgras. Bij voortgaande verzuring en verarming wordt het riet ijler en ontwikkelt zich een gesloten veenmosvegetatie; de soorten van het kruidenrijke rietland verdwijnen en daarvoor in de plaats komen zuurminnende soorten als Ronde zonnedauw en Kruipganzerik. Soms echter treden grote aantallen varens op, vooral de Smalle stekelvaren en de Kamvaren en in mindere mate en slechts op sommige plaatsen de Moerasvaren. Op enkele plaatsen kunnen Koningsvaren, Brede stekelvaren en Kamperfoelie, die zich elders als bosplanten gedragen, in veenmosrietlanden worden aangetroffen, vergelijk Westhoff & Reinink 1967. Als de verzuring ver genoeg is voortgeschreden, treden tenslotte heide-achtigen op, in het onderzoeksgebied Kraaiheide en Dopheide en voorts een aantal typische hoogveenmossen met de Latijnse namen Sphagnum magellanicum, Sphagnum papillosum en Pohlia nutans. | Vooral bij een beginnende verzuring treden allerlei interessante soorten op, zoals Addertong, Welriekende nachtorchis, Veenpluis en Veenreukgras. Bij voortgaande verzuring en verarming wordt het riet ijler en ontwikkelt zich een gesloten veenmosvegetatie; de soorten van het kruidenrijke rietland verdwijnen en daarvoor in de plaats komen zuurminnende soorten als Ronde zonnedauw en Kruipganzerik. Soms echter treden grote aantallen varens op, vooral de Smalle stekelvaren en de Kamvaren en in mindere mate en slechts op sommige plaatsen de Moerasvaren. Op enkele plaatsen kunnen Koningsvaren, Brede stekelvaren en Kamperfoelie, die zich elders als bosplanten gedragen, in veenmosrietlanden worden aangetroffen, vergelijk Westhoff & Reinink 1967. Als de verzuring ver genoeg is voortgeschreden, treden tenslotte heide-achtigen op, in het onderzoeksgebied Kraaiheide en Dopheide en voorts een aantal typische hoogveenmossen met de Latijnse namen Sphagnum magellanicum, Sphagnum papillosum en Pohlia nutans. |
== 2.2.2. Vervuiling == | == 2.2.2. Vervuiling == |
| |
Onder vervuiling wordt hier vooral verstaan: de toename van de voedselrijkdom in het water, door afspoelen van mest en overstort van riolen. Dit wil niet zeggen dat er geen andere vormen van vervuiling voorkomen. Van zulke andere vormen is echter de invloed op de natuur minder duidelijk. Het water in de grotere sloten en watergangen is zeer voedselrijk en met name in de zomer troebel door algvorming. Waterplanten krijgen onvoldoende licht om zich te ontwikkelen. Slechts incidenteel komt er in deze waterlopen nog vegetatie voor. Als er al planten voorkomen zijn dit met name Schedefonteinkruid-, Zannichella-, Darm- en Draadwier-, Bultkroos-, of Veelworteligkroosvegetaties. Dit zijn alle indicatoren van zeer voedselrijk water. In de smallere sloten is de troebeling en de voedselrijkdom minder. Hier is dan ook vaker begroeiing te zien. Dit zijn dan echter ook vaak weer de hiervoor genoemde vegetaties, of Puntkroos-, Kikkerbeet-, of Gedoornd hoornbladvegetaties. Ook dit zijn indicatoren van grote voedselrijkdom. | Onder vervuiling wordt hier vooral verstaan: de toename van de voedselrijkdom in het water, door afspoelen van mest en overstort van riolen. Dit wil niet zeggen dat er geen andere vormen van vervuiling voorkomen. Van zulke andere vormen is echter de invloed op de natuur minder duidelijk. Het water in de grotere sloten en watergangen is zeer voedselrijk en met name in de zomer troebel door algvorming. Waterplanten krijgen onvoldoende licht om zich te ontwikkelen. |
| |
| Slechts incidenteel komt er in deze waterlopen nog vegetatie voor. Als er al planten voorkomen zijn dit met name Schedefonteinkruid-, Zannichella-, Darm- en Draadwier-, Bultkroos-, of Veelworteligkroosvegetaties. Dit zijn alle indicatoren van zeer voedselrijk water. In de smallere sloten is de troebeling en de voedselrijkdom minder. Hier is dan ook vaker begroeiing te zien. Dit zijn dan echter ook vaak weer de hiervoor genoemde vegetaties, of Puntkroos-, Kikkerbeet-, of Gedoornd hoornbladvegetaties. Ook dit zijn indicatoren van grote voedselrijkdom. |
| |
== 2.2.3. Cultuurdruk == | == 2.2.3. Cultuurdruk == |
== 4.1.1. Broedvogels == | == 4.1.1. Broedvogels == |
| |
Weidevogels zijn vogels die broeden en fourageren in open lage vegetaties. Sommige hier als weidevogel bekend staande soorten komen van oorsprong voor op de strandvlakten en de kwelders (Kluut, Scholekster). Andere kwamen met name voor op de Noord-Europese toendra's (Kemphaan). Wat hen naar de weiden trekt is de lage begroeiing en de hoge voedselrijkdom die samenhangt met een zekere mate van landbouwkundig gebruik. Daarom zijn de dichtheden van sommige soorten hier ook veel groter dan op de Russische toendra's. Nederland heeft voor de weidevogels een grote internationale verantwoordelijkheid. Van verschillende soorten broeden aanzienlijke delen van de Noord-Westeuropese populatie in ons land. Van de Grutto is dit zelfs zo'n 90 %. Van de weidevogels in ons land broedt een niet onaanzienlijk deel in de Zaanstreek. Deze streek geniet hierdoor landelijke en zelfs internationale bekendheid. De tabel op deze pagina geeft voor enkele soorten aan hoeveel exemplaren in de Zaanstreek broeden. In de Zaanstreek horen zo'n 20 soorten weidevogels tot de regelmatig terugkerende broedvogels. De verschillende soorten zijn aan verschillende biotopen gebonden (de biotoop is de natuurlijke leefomgeving van een soort). Deze biotopen hangen nauw samen met het beheer. De meest algemene broedvogels (Grutto, Kieviet, Scholekster) broeden op de meest intensief gebruikte delen. Op de nattere gronden zien we de Watersnip en de Tureluur en op de extensieve percelen de Kemphaan. Nagenoeg verdwenen is de Zwarte stern, die ook op de meest extensief gebruikte percelen aanwezig was. Van deze zwaluwachtig uitziende vogel broedden er tot de jaren '60 nog enkele honderden paren in de Zaanstreek. Daarna liep het aantal snel terug. Zij broedden bij voorkeur op waterplanten en darmwier. Of het verdwijnen van deze vegetatie de oorzaak is van de verdwijning van de Zwarte stern uit de streek is niet duidelijk, maar wel aannemelijk. | Weidevogels zijn vogels die broeden en fourageren in open lage vegetaties. Sommige hier als weidevogel bekend staande soorten komen van oorsprong voor op de strandvlakten en de kwelders zoals de Kluut en de Scholekster. Anderen zoals de Kemphaan kwamen met name voor op de Noord-Europese toendra's. Wat hen naar de weiden trekt is de lage begroeiing en de hoge voedselrijkdom die samenhangt met een zekere mate van landbouwkundig gebruik. Daarom zijn de dichtheden van sommige soorten hier ook veel groter dan op de Russische toendra's. |
| |
De Kemphaan en de Watersnip zijn ook kritische soorten; dat wil zeggen dat hun biotoop-eisen zeer nauw omschreven zijn. Bij intensivering van het landgebruik zijn zij de eerste soorten die verdwijnen. Hun aantal is dan ook de laatste decennia afgenomen. Ook het areaal van andere weidevogels staat echter onder druk. Alle weidevogels hebben behoefte aan rust en open land. Bossages en rietlanden worden als broedgebied gemeden, evenals wegen of bebouwing. Verstedelijking van de Zaanstreek, doorsnijding met wegen en hoogspanningskabels en intensivering van de landbouw, maar ook de verwaarlozing van percelen hebben geleid tot een flinke achteruitgang van de weidevogelstand sinds het begin van deze eeuw. Zo verdween er een kemphanen-baltsplaats (ook wel stoeiplaats genoemd) onder de nieuwbouwwijk van Westerkoog. Tijdens de aanleg van de wijk baltsten de kemphanen nog wel op het opgespoten zand. Met de komst van de bebouwing verdwenen zij uiteraard. De bouw van nieuwe woningen in het Guisveld en het Westzijderveld betekende eveneens een aanzienlijke aanslag op de weidevogelstand. De Vogelbeschermingswacht en milieu-organisaties waren steeds bijzonder alert, maar konden de aantasting van de Zaanse vogelweidegebieden niet voorkomen. | Nederland heeft voor de weidevogels een grote internationale verantwoordelijkheid. Van verschillende soorten broeden aanzienlijke delen van de Noord-Westeuropese populatie in ons land. Van de Grutto is dit zelfs zo'n 90%. Van de weidevogels in ons land broedt een niet onaanzienlijk deel in de Zaanstreek. Deze streek geniet hierdoor landelijke en zelfs internationale bekendheid. De tabel op deze pagina geeft voor enkele soorten aan hoeveel exemplaren in de Zaanstreek broeden. In de Zaanstreek horen zo'n 20 soorten weidevogels tot de regelmatig terugkerende broedvogels. |
| |
Toch is het niet alleen maar kommer en kwel in de vogelwereld. Er zijn de laatste decennia in de Zaanstreek ook weidevogelsoorten bijgekomen (Scholekster, Kluut). Ook de bescherming is beter geregeld. Er worden geen eieren meer geraapt, zoals enkele tientallen jaren geleden gewoon was. Door natuurbeschermers worden er op sommige plekken nestbeschermers geplaatst om te voorkomen dat de nesten door het vee vertrapt worden of sneuvelen bij de bewerking van het land. Er zijn verschillende reservaten ingesteld en tevens groeide bij de landbouwers meer belangstelling voor het weidevogelbeheer, dit mede als gevolg van het instellen van de mogelijkheid tot het sluiten van beheersovereenkomsten. | De verschillende soorten zijn aan verschillende biotopen gebonden, de biotoop is de natuurlijke leefomgeving van een soort. Deze biotopen hangen nauw samen met het beheer. De meest algemene broedvogels als Grutto, Kieviet en Scholekster, broeden op de meest intensief gebruikte delen. Op de nattere gronden zien we de Watersnip en de Tureluur en op de extensieve percelen de Kemphaan. |
| |
| Nagenoeg verdwenen is de Zwarte stern, die ook op de meest extensief gebruikte percelen aanwezig was. Van deze zwaluwachtig uitziende vogel broedden er tot de jaren '60 nog enkele honderden paren in de Zaanstreek. Daarna liep het aantal snel terug. Zij broedden bij voorkeur op waterplanten en darmwier. Of het verdwijnen van deze vegetatie de oorzaak is van de verdwijning van de Zwarte stern uit de streek is niet duidelijk, maar wel aannemelijk. |
| |
| De Kemphaan en de Watersnip zijn ook kritische soorten; dat wil zeggen dat hun biotoop-eisen zeer nauw omschreven zijn. Bij intensivering van het landgebruik zijn zij de eerste soorten die verdwijnen. Hun aantal is dan ook de laatste decennia afgenomen. Ook het areaal van andere weidevogels staat echter onder druk. Alle weidevogels hebben behoefte aan rust en open land. Bossages en rietlanden worden als broedgebied gemeden, evenals wegen of bebouwing. |
| |
| Verstedelijking van de Zaanstreek, doorsnijding met wegen en hoogspanningskabels en intensivering van de landbouw, maar ook de verwaarlozing van percelen hebben geleid tot een flinke achteruitgang van de weidevogelstand sinds het begin van deze eeuw. Zo verdween er een kemphanen-baltsplaats, ook wel stoeiplaats genoemd, onder de nieuwbouwwijk van Westerkoog. Tijdens de aanleg van de wijk baltsten de kemphanen nog wel op het opgespoten zand. Met de komst van de bebouwing verdwenen zij uiteraard. De bouw van nieuwe woningen in het Guisveld en het Westzijderveld betekende eveneens een aanzienlijke aanslag op de weidevogelstand. De Vogelbeschermingswacht en milieu-organisaties waren steeds bijzonder alert, maar konden de aantasting van de Zaanse vogelweidegebieden niet voorkomen. |
| |
| Toch is het niet alleen maar kommer en kwel in de vogelwereld. Er zijn de laatste decennia in de Zaanstreek ook weidevogelsoorten bijgekomen zoals de Scholekster en de Kluut. Ook de bescherming is beter geregeld. Er worden geen eieren meer geraapt, zoals enkele tientallen jaren geleden gewoon was. Door natuurbeschermers worden er op sommige plekken nestbeschermers geplaatst om te voorkomen dat de nesten door het vee vertrapt worden of sneuvelen bij de bewerking van het land. Er zijn verschillende reservaten ingesteld en tevens groeide bij de landbouwers meer belangstelling voor het weidevogelbeheer, dit mede als gevolg van het instellen van de mogelijkheid tot het sluiten van beheersovereenkomsten. |
<WRAP right round box 50%> | <WRAP right round box 50%> |
^ Aantal broedparen, gemiddelde over een periode van 5 jaar. |||| | ^ Aantal broedparen, gemiddelde over een periode van 5 jaar. |||| |
</WRAP> | </WRAP> |
| |
De verwaarlozing en verruiging van percelen (dichtgroeien met riet en later met struiken en bomen) leidt tot gebiedsverlies voor weidevogels, maar levert nieuwe biotopen op voor al even waardevolle riet/moerasvogels. De laatste tijd lijkt de weidevogelstand in de Zaanstreek zich te stabiliseren. Dit heeft plaats op een niveau waarvan nog steeds gezegd kan worden dat de Zaanstreek een waardevol vogelweidegebied is. Het unieke van deze streek is bovendien dat er hier naast veel weidevogels in het zelfde gebied ook grote aantallen andere vogels voorkomen (nl. watervogels en riet-/moerasvogels). | De verwaarlozing en verruiging van percelen, het dichtgroeien met riet en later met struiken en bomen, leidt tot gebiedsverlies voor weidevogels, maar levert nieuwe biotopen op voor al even waardevolle riet/moerasvogels. De laatste tijd lijkt de weidevogelstand in de Zaanstreek zich te stabiliseren. Dit heeft plaats op een niveau waarvan nog steeds gezegd kan worden dat de Zaanstreek een waardevol vogelweidegebied is. Het unieke van deze streek is bovendien dat er hier naast veel weidevogels in het zelfde gebied ook grote aantallen andere vogels voorkomen, vooral watervogels en riet-/moerasvogels. |
| |
De rietkragen, rietvelden en verruigde percelen herbergen talloze broedvogels. De meeste soorten horen tot de riet/moerasvogels. De opvallendste soort die we veel in de Zaanstreek zien is de Bruine kiekendief. Deze stootvogel broedt in rietlanden van enige omvang. Ze is hier enige tijd afwezig geweest door het gebruik van zware, moeilijk afbreekbare bestrijdingsmiddelen zoals DDT, maar de laatste tijd neemt het aantal in heel Nederland en ook in de Zaanstreek weer toe. In 1990 broedden er weer enkele tientallen in de Zaanstreek. De meeste riet-/moerasvogels hebben een klein en onopvallend uiterlijk, zoals de Snor, de Kleine karekiet en de Rietgors. Veel van deze vogels weten echter op te vallen door hun karakteristieke geluid. De Roerdomp is al van verre herkenbaar door zijn diepe luide 'woep'-geroep. De Latijnse naam van dit dier, 'Botaurus stellaris', betekent vrij vertaald: 'brul-os'. | De rietkragen, rietvelden en verruigde percelen herbergen talloze broedvogels. De meeste soorten horen tot de riet/moerasvogels. De opvallendste soort die we veel in de Zaanstreek zien is de Bruine kiekendief. Deze stootvogel broedt in rietlanden van enige omvang. Ze is hier enige tijd afwezig geweest door het gebruik van zware, moeilijk afbreekbare bestrijdingsmiddelen zoals DDT, maar de laatste tijd neemt het aantal in heel Nederland en ook in de Zaanstreek weer toe. In 1990 broedden er weer enkele tientallen in de Zaanstreek. De meeste riet-/moerasvogels hebben een klein en onopvallend uiterlijk, zoals de Snor, de Kleine karekiet en de Rietgors. Veel van deze vogels weten echter op te vallen door hun karakteristieke geluid. De Roerdomp is al van verre herkenbaar door zijn diepe luide 'woep'-geroep. De Latijnse naam van dit dier, Botaurus stellaris, betekent vrij vertaald: 'brul-os'. |
| |
Ook voor de riet-/moerasvogels geldt dat elk weer zijn voorkeur heeft voor een bepaalde samenstelling van de beplanting in een gebied. Sommige soorten prefereren jong riet, andere juist weer ouder riet, overjarig riet, dat een of meer jaren niet gemaaid wordt. Dit heeft te maken met de zaden, of de specifieke insecten die in het riet leven. Zo leeft het Baardmannetje 's zomers van insecten en 's winters van rietzaad, waardoor deze vogel hier kan overwinteren. Er zijn ook vogels die juist de voorkeur geven aan een afwisseling van riet en houtige beplanting. Het nat of droog zijn van een rietvegetatie, de fase in het verlandingsproces, is ook van invloed op de broedvogelsamenstelling. Daar waar de bomenopslag grotere gebieden beslaat, broeden soms ook bosvogels, zoals [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Ekster|Ekster]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Zwarte_kraai|Zwarte kraai]] en [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Ransuil|Ransuil]] en soms ook [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Fitis|Fitis]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Kneu|Kneu]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Tjiftjaf|Tjif tjaf]] en [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Bosrietzanger|Bosrietzanger]]. In de Zaanstreek zijn deze laatstgenoemde vogels misschien zeldzaam, landelijk gezien zijn ze dat beslist niet. Voor een aantal in deze streek voorkomende rietvogels geldt precies het omgekeerde. Veel van deze vogels worden landelijk gezien bedreigd, met name door biotoopverlies. | Ook voor de riet-/moerasvogels geldt dat elk weer zijn voorkeur heeft voor een bepaalde samenstelling van de beplanting in een gebied. Sommige soorten prefereren jong riet, andere juist weer ouder riet, overjarig riet, dat een of meer jaren niet gemaaid wordt. Dit heeft te maken met de zaden, of de specifieke insecten die in het riet leven. Zo leeft het Baardmannetje 's zomers van insecten en 's winters van rietzaad, waardoor deze vogel hier kan overwinteren. Er zijn ook vogels die juist de voorkeur geven aan een afwisseling van riet en houtige beplanting. Het nat of droog zijn van een rietvegetatie, de fase in het verlandingsproces, is ook van invloed op de broedvogelsamenstelling. Daar waar de bomenopslag grotere gebieden beslaat, broeden soms ook bosvogels, zoals [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Ekster|Ekster]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Zwarte_kraai|Zwarte kraai]] en [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Ransuil|Ransuil]] en soms ook [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Fitis|Fitis]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Kneu|Kneu]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Tjiftjaf|Tjif tjaf]] en [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Bosrietzanger|Bosrietzanger]]. |
| In de Zaanstreek zijn deze laatstgenoemde vogels misschien zeldzaam, landelijk gezien zijn ze dat beslist niet. Voor een aantal in deze streek voorkomende rietvogels geldt precies het omgekeerde. Veel van deze vogels worden landelijk gezien bedreigd, met name door biotoopverlies. |
| |
In de Zaanstreek is het aantal soorten rietvogels nog aanzienlijk. Wel zijn er over de jaren sterke fluctuaties te zien. Dit heeft velerlei oorzaken. De Rietzanger is sinds de jaren '70 in aantal afgenomen door de droogte in zijn overwinteringsgebied de Sahel. De Snor nam eind jaren '60 sterk in aantal toe door de ontginning van de Flevopolders. Het riet werd er toen platgebrand, zodat de vogels naar andere gebieden moesten uitwijken. | In de Zaanstreek is het aantal soorten rietvogels nog aanzienlijk. Wel zijn er over de jaren sterke fluctuaties te zien. Dit heeft velerlei oorzaken. De Rietzanger is sinds de jaren '70 in aantal afgenomen door de droogte in zijn overwinteringsgebied de Sahel. De Snor nam eind jaren '60 sterk in aantal toe door de ontginning van de Flevopolders. Het riet werd er toen platgebrand, zodat de vogels naar andere gebieden moesten uitwijken. |
De niet-broedvogels zijn vogels die merendeels elders broeden maar wel in de Zaanstreek foerageren. Sommige broeden in kolonies niet zo heel ver buiten de streek en ondernemen trektochten op zoek naar voedsel. De bekendste soorten zijn de Lepelaar en de Aalscholver. Deze vogels zijn soms in redelijke aantallen in de streek aan te treffen. De hier foeragerende Lepelaars komen met name uit kolonies in Zuidelijk Flevoland. Zij komen bij voorkeur in groepen foerageren in ondiepe sloten. Daarbij maaien ze met hun snavel over de bodem van de sloot, op zoek naar prooidiertjes zoals de stekelbaars. Tegen het eind van de zomer trekken deze vogels weg naar de waddengebieden van Noordwest-Afrika. | De niet-broedvogels zijn vogels die merendeels elders broeden maar wel in de Zaanstreek foerageren. Sommige broeden in kolonies niet zo heel ver buiten de streek en ondernemen trektochten op zoek naar voedsel. De bekendste soorten zijn de Lepelaar en de Aalscholver. Deze vogels zijn soms in redelijke aantallen in de streek aan te treffen. De hier foeragerende Lepelaars komen met name uit kolonies in Zuidelijk Flevoland. Zij komen bij voorkeur in groepen foerageren in ondiepe sloten. Daarbij maaien ze met hun snavel over de bodem van de sloot, op zoek naar prooidiertjes zoals de stekelbaars. Tegen het eind van de zomer trekken deze vogels weg naar de waddengebieden van Noordwest-Afrika. |
| |
De Aalscholver wordt hier in toenemende mate waargenomen, doordat door beschermende maatregelen het totale aantal in Nederland toeneemt. Ze verschijnen zowel in de zomer als de winter in groepjes in de Zaanstreek op zoek naar vis. Deze vogel broedt in kolonies in bomen. Met name de kolonie in het Naardermeer is zeer bekend. Andere niet-broedvogels die hier fourageren komen uit veel noordelijker streken en zijn hier vooral in het winterseizoen te vinden. Op doortrek naar zuidelijker streken rusten zij hier uit en fourageren. Er zijn er ook die besluiten hier de winter door te brengen als het niet te koud wordt. Deze wintergasten bestaan uit zwanesoorten, gansachtigen en eenden. (Gegevens afkomstig uit: Watervogels in de Zaanstreek, Vogelbeschermingswacht Zaanstreek, 1986.) | De Aalscholver wordt hier in toenemende mate waargenomen, doordat door beschermende maatregelen het totale aantal in Nederland toeneemt. Ze verschijnen zowel in de zomer als de winter in groepjes in de Zaanstreek op zoek naar vis. Deze vogel broedt in kolonies in bomen. Met name de kolonie in het Naardermeer is zeer bekend. |
| |
| Andere niet-broedvogels die hier fourageren komen uit veel noordelijker streken en zijn hier vooral in het winterseizoen te vinden. Op doortrek naar zuidelijker streken rusten zij hier uit en fourageren. Er zijn er ook die besluiten hier de winter door te brengen als het niet te koud wordt. Deze wintergasten bestaan uit zwanesoorten, gansachtigen en eenden. (Gegevens afkomstig uit: Watervogels in de Zaanstreek, Vogelbeschermingswacht Zaanstreek, 1986.) |
| |
Zwanen zijn onze grootste watervogels. In Nederland komen drie soorten voor; de Knobbelzwaan, die het hele jaar aanwezig is, de Wilde zwaan en de Kleine zwaan. Deze laatste twee zijn wintergasten. Zwanen zijn vegetariërs, ze zoeken hun voedsel in ondiepe wateren en op de oever. In de Zaanstreek worden 's winters flinke aantallen zwanen waargenomen. Het betreft dan vooral Wilde zwanen en Knobbelzwanen. De Kleine zwaan wordt meestal alleen in de lucht boven de Zaanstreek in V-formatie waargenomen. | Zwanen zijn onze grootste watervogels. In Nederland komen drie soorten voor; de Knobbelzwaan, die het hele jaar aanwezig is, de Wilde zwaan en de Kleine zwaan. Deze laatste twee zijn wintergasten. Zwanen zijn vegetariërs, ze zoeken hun voedsel in ondiepe wateren en op de oever. In de Zaanstreek worden 's winters flinke aantallen zwanen waargenomen. Het betreft dan vooral Wilde zwanen en Knobbelzwanen. De Kleine zwaan wordt meestal alleen in de lucht boven de Zaanstreek in V-formatie waargenomen. |
In Nederland verblijven er gedurende een bepaalde tijd in de winter zo'n half miljoen Ganzen. Hun aantal is sinds de jaren '70 duidelijk toegenomen. Dit heeft te maken met de afname van de geschikte overwinteringsplaatsen buiten Nederland en het stoppen van de jacht in een aantal landen. De Zaanstreek behoort niet tot de veelbezochte Nederlandse pleisterplaatsen. Toch worden er hier vele duizenden waargenomen, met een waarnemingspiek in januari. Dit betreffen dan meestal overvliegende ganzen. De veel waar genomen soorten zijn: de Kolgans, de Grauwe gans en de Rietgans. | In Nederland verblijven er gedurende een bepaalde tijd in de winter zo'n half miljoen Ganzen. Hun aantal is sinds de jaren '70 duidelijk toegenomen. Dit heeft te maken met de afname van de geschikte overwinteringsplaatsen buiten Nederland en het stoppen van de jacht in een aantal landen. De Zaanstreek behoort niet tot de veelbezochte Nederlandse pleisterplaatsen. Toch worden er hier vele duizenden waargenomen, met een waarnemingspiek in januari. Dit betreffen dan meestal overvliegende ganzen. De veel waar genomen soorten zijn: de Kolgans, de Grauwe gans en de Rietgans. |
| |
Eenden zijn in drie subgroepen onder te verdelen: de Grondeleenden, de Duikeenden en de Zaagbekken. De Zwem-, of Grondeleenden hebben een aantal eigenschappen gemeen. Een relatief langgerekt lijf, korte poten en een relatief brede snavel met goed ontwikkelde zeefranden. Ze fourageren op of net onder het wateroppervlak. De Zaanse polders en plassen zijn rijk aan grondeleenden. De meest geziene soorten zijn: de Smient, de Krakeend, de Wintertaling, de Wilde eend, de Pijlstaart en de Slobeend. De Zomertaling is in de winter een incidentele bezoeker. De Wintertaling is de kleinste van de Grondeleenden die hier voorkomen. In zeer ondiepe sloten, bij slikkige oevers, op ondergelopen weilanden en in oevervegetaties verzamelt hij zijn voedsel: plantaardige kost, vooral kleine zaden. Deze vogel is hier het talrijkst in de maanden oktober en november. Er worden dan enkele honderden exemplaren waargenomen. De andere soorten zijn aanzienlijk groter van afmeting. De Slobeend als grootste zeefspecialist zoekt met zijn grote spatelvormige snavel het wateroppervlak af naar dierlijk en plantaardig voedsel. De Pijlstaart en de Krakeend zijn grondelaars in ondiep water en op ondergelopen weilanden. De Krakeend was zo'n tien jaar terug hier nog een zeldzame verschijning. De laatste jaren worden er in de winter honderden exemplaren met name in het Twiske geteld. De Smient is een specialist in het grazen. Overigens is deze soort de meest voorkomende wintergast in de Zaanstreek. Sommige winters worden er wel zo'n 50.000 exemplaren geteld. Dit is ongeveer 4 % van de populatie van Noordwest-Europa. Het grootste deel van de Zaanse populatie Smienten is te vinden in het Twiske. In de polder Oostzaan verblijft zo'n 29 % van deze soort. De Wilde eend is de bij iedereen bekende alleseter. | Eenden zijn in drie subgroepen onder te verdelen: de Grondeleenden, de Duikeenden en de Zaagbekken. De Zwem-, of Grondeleenden hebben een aantal eigenschappen gemeen. Een relatief langgerekt lijf, korte poten en een relatief brede snavel met goed ontwikkelde zeefranden. Ze fourageren op of net onder het wateroppervlak. De Zaanse polders en plassen zijn rijk aan grondeleenden. De meest geziene soorten zijn: de Smient, de Krakeend, de Wintertaling, de Wilde eend, de Pijlstaart en de Slobeend. De Zomertaling is in de winter een incidentele bezoeker. De Wintertaling is de kleinste van de Grondeleenden die hier voorkomen. In zeer ondiepe sloten, bij slikkige oevers, op ondergelopen weilanden en in oevervegetaties verzamelt hij zijn voedsel: plantaardige kost, vooral kleine zaden. Deze vogel is hier het talrijkst in de maanden oktober en november. Er worden dan enkele honderden exemplaren waargenomen. De andere soorten zijn aanzienlijk groter van afmeting. De Slobeend als grootste zeefspecialist zoekt met zijn grote spatelvormige snavel het wateroppervlak af naar dierlijk en plantaardig voedsel. De Pijlstaart en de Krakeend zijn grondelaars in ondiep water en op ondergelopen weilanden. De Krakeend was zo'n tien jaar terug hier nog een zeldzame verschijning. De laatste jaren worden er in de winter honderden exemplaren met name in het Twiske geteld. De Smient is een specialist in het grazen. Overigens is deze soort de meest voorkomende wintergast in de Zaanstreek. Sommige winters worden er wel zo'n 50.000 exemplaren geteld. Dit is ongeveer 4% van de populatie van Noordwest-Europa. Het grootste deel van de Zaanse populatie Smienten is te vinden in het Twiske. In de polder Oostzaan verblijft zo'n 29% van deze soort. De Wilde eend is de bij iedereen bekende alleseter. |
De Bergeend is vooral een kust- en wadvogel, die in de Zaanstreek in slikkige sloten en op ondergelopen land voedsel zoekt. Zijn menu bestaat in tegenstelling tot de andere grondeleenden vooral uit dierlijk voedsel. | De Bergeend is vooral een kust- en wadvogel, die in de Zaanstreek in slikkige sloten en op ondergelopen land voedsel zoekt. Zijn menu bestaat in tegenstelling tot de andere grondeleenden vooral uit dierlijk voedsel. |
| |
| |
== 4.2.1. Noordse woelmuis == | == 4.2.1. Noordse woelmuis == |
[{{ :natuur2.jpg?250|Verspreidingsgebied (vangplaatsen) van de Noordse woelmuis boven het Noordzeekanaal. Gearceerd de venige gronden van Zaanstreek en Waterland (Naar 'De Levende Natuur', 1968) }}]Deze muis is sterk gebonden aan veenweidegebieden, zoals ook blijkt uit de kaart. Nederland is de meest zuidelijke punt van het verspreidingsgebied van de Noordse woelmuis. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de Nederlandse populatie een geïsoleerde is. Het is een relict uit de laatste ijstijd. De Nederlandse populatie vormt een ondersoort, die alleen in ons land voorkomt. De biotoop is zeer nat terrein bestaand uit rietland, moerasbos, natte hooilanden en dergelijke. Bij verbetering van de ontwatering of opheffen van de isolatie wordt deze soort verdrongen door de Veldmuis. De Noordse woelmuis is dan ook een bedreigde diersoort in Nederland. | [{{ :natuur2.jpg?250|Verspreidingsgebied, vangplaatsen, van de Noordse woelmuis boven het Noordzeekanaal. Gearceerd de venige gronden van Zaanstreek en Waterland (Naar 'De Levende Natuur', 1968) }}]Deze muis is sterk gebonden aan veenweidegebieden, zoals ook blijkt uit de kaart. Nederland is de meest zuidelijke punt van het verspreidingsgebied van de Noordse woelmuis. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de Nederlandse populatie een geïsoleerde is. Het is een relict uit de laatste ijstijd. De Nederlandse populatie vormt een ondersoort, die alleen in ons land voorkomt. De biotoop is zeer nat terrein bestaand uit rietland, moerasbos, natte hooilanden en dergelijke. Bij verbetering van de ontwatering of opheffen van de isolatie wordt deze soort verdrongen door de Veldmuis. De Noordse woelmuis is dan ook een bedreigde diersoort in Nederland. |
| |
== 4.2.2. Marterachtigen == | == 4.2.2. Marterachtigen == |
| |
== 4.2.3. Otter == | == 4.2.3. Otter == |
De otter is een visser die zijn prooi vangt door hem achterna te duiken. Het dier heeft een groot aaneengesloten gebied nodig van enkele vierkante kilometers om aan zijn voedsel te komen. Binnen dit gebied heeft hij behoefte aan helder water met een dekking biedende randbegroeiing. In het begin van deze eeuw was de otter in Nederland nog een veel voorkomend dier. De laatste tijd is het aantal flink teruggelopen als gevolg van watervervuiling en het doorsnijden van leefgebieden (wegen, spoorwegen, e.d.). De laatste sporen van otters in de Zaanstreek zijn enkele jaren terug in Westzaan gevonden. In de winter 1988-1989 zijn er nog sporen gevonden bij het Alkmaardermeer. Er wordt in 1990 wordt sterk aan overlevingskansen voor het dier in Nederland getwijfeld. | De otter is een visser die zijn prooi vangt door hem achterna te duiken. Het dier heeft een groot aaneengesloten gebied nodig van enkele vierkante kilometers om aan zijn voedsel te komen. Binnen dit gebied heeft hij behoefte aan helder water met een dekking biedende randbegroeiing. In het begin van deze eeuw was de otter in Nederland nog een veel voorkomend dier. De laatste tijd is het aantal flink teruggelopen als gevolg van watervervuiling en het doorsnijden van leefgebieden, wegen, spoorwegen, e.d. De laatste sporen van otters in de Zaanstreek zijn enkele jaren terug in Westzaan gevonden. In de winter 1988-1989 zijn er nog sporen gevonden bij het Alkmaardermeer. Er wordt in 1990 sterk aan overlevingskansen voor het dier in Nederland getwijfeld. |
| |
===4.3. Amfibieën en Reptielen === | ===4.3. Amfibieën en Reptielen === |
In de Zaanstreek worden de volgende soorten vrij algemeen aangetroffen: Groene kikker, Bruine kikker, Kleine watersalamander. Plaatselijk zeer talrijk, met name in het Guisveld is ook de Rugstreeppad. Internationaal gezien is deze soort schaars. Zeer plaatselijk wordt de levend barende hagedis aangetroffen. De Bruine kikker heeft een voorkeur voor sloten met een rijke flora. Bij de Groene Kikker is deze voorkeur minder duidelijk aanwezig. De Rugstreeppad heeft geen duidelijke voorkeur. Voor al deze dieren geldt dat zij in hun voortbestaan bedreigd worden als het zoutgehalte van het water te hoog wordt. Bij gehalten hoger dan 1000 milligram chloor per liter worden er geen eierklompen meer gevonden. | In de Zaanstreek worden de volgende soorten vrij algemeen aangetroffen: Groene kikker, Bruine kikker, Kleine watersalamander. Plaatselijk zeer talrijk, met name in het Guisveld is ook de Rugstreeppad. Internationaal gezien is deze soort schaars. Zeer plaatselijk wordt de levend barende hagedis aangetroffen. De Bruine kikker heeft een voorkeur voor sloten met een rijke flora. |
| Bij de Groene Kikker is deze voorkeur minder duidelijk aanwezig. De Rugstreeppad heeft geen duidelijke voorkeur. Voor al deze dieren geldt dat zij in hun voortbestaan bedreigd worden als het zoutgehalte van het water te hoog wordt. Bij gehalten hoger dan 1000 milligram chloor per liter worden er geen eierklompen meer gevonden. |
| |
=== 4.4. Hydrobiologie (onderwaterleven) === | === 4.4. Hydrobiologie, onderwaterleven === |
| |
| |
== 4.4.1. Vissen== | == 4.4.1. Vissen== |
In de Zaanstreek komen zo'n 20 soorten vissen voor van de in Nederland ongeveer 60 bekende soorten. De hier voorkomende soorten zijn merendeels gebonden aan milieus met stilstaand water en zachte bodem. De Karperachtigen vormen de grootste groep van de in deze streek voorkomende soorten. Hiertoe horen de volgende: Karper (in zuivere vorm); Boerenkarper (alsook diverse bastaarden), Zeelt, Voorn (diverse soorten), Brasem, Kolblei, Kleine modderkruiper en Grote modderkruiper. Andere soortgroepen zijn de Baarsachtigen (Baars, Snoekbaars en Pos), de Aalachtigen, de Snoek en de Stekelbaars (de driedoornige en de tiendoornige). Incidenteel worden er ook andere soorten aangetroffen, zoals de Spiering. Karakteristiek zijn hier de Boerenkarper, de Snoek, de Snoekbaars, de Baars en de Paling. | In de Zaanstreek komen zo'n 20 soorten vissen voor van de in Nederland ongeveer 60 bekende soorten. De hier voorkomende soorten zijn merendeels gebonden aan milieus met stilstaand water en zachte bodem. De Karperachtigen vormen de grootste groep van de in deze streek voorkomende soorten. Hiertoe horen de volgende: Karper (in zuivere vorm); Boerenkarper alsook diverse bastaarden, Zeelt, diverse soorten Voorn, Brasem, Kolblei, Kleine modderkruiper en Grote modderkruiper. Andere soortgroepen zijn de Baarsachtigen, Baars, Snoekbaars en Pos, de Aalachtigen, de Snoek en de driedoornige en de tiendoornige Stekelbaars. Incidenteel worden er ook andere soorten aangetroffen, zoals de Spiering. Karakteristiek zijn hier de Boerenkarper, de Snoek, de Snoekbaars, de Baars en de Paling. |
| |
| Door de vervuiling en de vertroebeling van het water worden met name de oogjagers, de Snoek, de Baars, de Rietvoorn en de Kroeskarper, bedreigd. Andere soorten, de karper en de brasem gedijen juist goed in dit vervuilde milieu en houden het zelfs in stand. Dit systeem werkt als volgt: door het voedselrijker worden van het water neemt de algengroei toe. Het water wordt troebeler en de bodem slapper onder andere door de afgestorven algen. Waterplanten krijgen hierdoor minder kansen om te groeien. Hierdoor verdwijnen schuilmogelijkheden voor jonge roofvissen. Door de vertroebeling nemen ook de jaagmogelijkheden voor alle roofvissen cq oogjagers af. |
| |
Door de vervuiling en de vertroebeling van het water worden met name de oogjagers, de Snoek, de Baars, de Rietvoorn en de Kroeskarper, bedreigd. Andere soorten, de karper en de brasem gedijen juist goed in dit vervuilde milieu en houden het zelfs in stand. Dit systeem werkt als volgt: door het voedselrijker worden van het water neemt de algengroei toe. Het water wordt troebeler en de bodem slapper onder andere door de afgestorven algen. Waterplanten krijgen hierdoor minder kansen om te groeien. Hierdoor verdwijnen schuilmogelijkheden voor jonge roofvissen. Door de vertroebeling nemen ook de jaagmogelijkheden voor alle roofvissen (oogjagers) af. De prooidieren als de Brasem en Karper nemen in aantal toe. Deze vissen eten zoöplankton, kleine diertjes, waaronder watervlooien. De watervlooien eten algen, maar door de toename van bijvoorbeeld de Brasem neemt het aantal vlooien af. De algengroei wordt dus minder geremd. Door de manier van fourageren van Brasem en Karper neemt de vertroebeling nog verder toe. Zij woelen namelijk de bodem om, zodat er meer voedsel voor de algen beschikbaar komt. | De prooidieren als de Brasem en Karper nemen in aantal toe. Deze vissen eten zoöplankton, kleine diertjes, waaronder watervlooien. De watervlooien eten algen, maar door de toename van bijvoorbeeld de Brasem neemt het aantal vlooien af. De algengroei wordt dus minder geremd. Door de manier van fourageren van Brasem en Karper neemt de vertroebeling nog verder toe. Zij woelen namelijk de bodem om, zodat er meer voedsel voor de algen beschikbaar komt. |
| |
Aan deze vicieuze cirkel kan een einde gemaakt worden door een uitgekiend programma van baggeren, verbeteren van de waterkwaliteit, wegvangen van Brasem en uitzetten van snoek op het moment dat er weer waterplanten groeien. | Aan deze vicieuze cirkel kan een einde gemaakt worden door een uitgekiend programma van baggeren, verbeteren van de waterkwaliteit, wegvangen van Brasem en uitzetten van snoek op het moment dat er weer waterplanten groeien. |
| |
== 4.4.2. Macrofauna en microfauna == | == 4.4.2. Macrofauna en microfauna == |
Hiermee worden onder andere bedoeld: diverse larven, wantsen, slakken, garnaaltjes, watervlooien en algen. (Macro betekent: wel zichtbaar met het blote oog; micro betekent: niet zichtbaar met het blote oog.) Inventarisaties wijzen in één richting: in deze streek komen relatief weinig soorten voor door de combinatie van brak vervuild water en weinig waterplanten. Specifieke zoetwatersoorten ontbreken hier. Aanwezig zijn zouttolerante soorten die ook nog kenmerkend zijn voor zeer voedselrijk water. Voor wat betreft de macrofauna zijn er nog wel verschillende biotopen te onderscheiden, namelijk de perceelsloten en de grote open wateren (doorbraken, watergangen en dergelijke). De perceelsloten zijn het soortenrijkst, vooral uit de groepen Watermijten, Kevers en Waterwantsen. In de grotere wateren is het milieu veel stabieler. Daar zijn Crustaceeën (Garnaalachtigen) en Kokerjuffers veel algemener. De meest voorkomende Garnaalachtigen zijn de (massaal voorkomende) Vlokreeft en de Aasgarnaal. De Steurkrab (het voedsel van de Dodaars) is bij recente inventarisaties in Westzaan niet meer aangetroffen. Een bepaald Waterpissebed (Proasellus coxalis), die pas vrij recent in Nederland voor het eerst is aangetroffen, blijkt nu overal in Westzaan aanwezig te zijn. | Hiermee worden onder andere bedoeld: diverse larven, wantsen, slakken, garnaaltjes, watervlooien en algen. Macro betekent: wel zichtbaar met het blote oog; micro betekent: niet zichtbaar met het blote oog. Inventarisaties wijzen in één richting: in deze streek komen relatief weinig soorten voor door de combinatie van brak vervuild water en weinig waterplanten. Specifieke zoetwatersoorten ontbreken hier. Aanwezig zijn zouttolerante soorten die ook nog kenmerkend zijn voor zeer voedselrijk water. Voor wat betreft de macrofauna zijn er nog wel verschillende biotopen te onderscheiden, namelijk de perceelsloten en de grote open wateren als doorbraken, watergangen en dergelijke. De perceelsloten zijn het soortenrijkst, vooral uit de groepen Watermijten, Kevers en Waterwantsen. In de grotere wateren is het milieu veel stabieler. Daar zijn Crustaceeën (Garnaalachtigen) en Kokerjuffers veel algemener. De meest voorkomende Garnaalachtigen zijn de (massaal voorkomende) Vlokreeft en de Aasgarnaal. De Steurkrab (het voedsel van de Dodaars) is bij recente inventarisaties in Westzaan niet meer aangetroffen. Een bepaald Waterpissebed (Proasellus coxalis), die pas vrij recent in Nederland voor het eerst is aangetroffen, blijkt nu overal in Westzaan aanwezig te zijn. |
| |
=== 4.5. Geleedpotigen === | === 4.5. Geleedpotigen === |