[[https://nl.wikipedia.org/wiki/Riet|Riet]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Lisdodde|Lislodde]] of [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Ruwe_bies|Ruwe bies]] na verloop van tijd een min of meer drijvende mat. Indien het riet gemaaid wordt, draagt uiteraard ook het oude riet bij tot de vorming van een dergelijke mat. Hierdoor ontstaan mogelijkheden voor andere plantensoorten: [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Waterzuring|Waterzuring]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Bitterzoet_(plant)|Bitterzoet]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moeraswalstro|Moeraswalstro]] en langs de waterkant de typische brakwaterplant [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Lepelblad|Lepelblad]]. Wanneer dergelijke rietkragen rijk zijn aan plante-voedingsstoffen, door verterend aanspoelsel of door afgemaaid riet dat is blijven liggen, vestigt zich hier een aantal hoog opschietende ruigteplanten, in het Duits treffend [[https://de.wikipedia.org/wiki/Hochstaudenflur|Hochstaudenfur]] geheten. In ons onderzoeksgebied zijn dat [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Harig_wilgenroosje|Harig wilgeroosje]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Koninginnekruid|Koninginnekruid]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moerasmelkdistel|Moerasmelkdistel]] en op enkele plaatsen ook [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Heemst|Heemst]]. | [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Riet|Riet]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Lisdodde|Lislodde]] of [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Ruwe_bies|Ruwe bies]] na verloop van tijd een min of meer drijvende mat. Indien het riet gemaaid wordt, draagt uiteraard ook het oude riet bij tot de vorming van een dergelijke mat. Hierdoor ontstaan mogelijkheden voor andere plantensoorten: [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Waterzuring|Waterzuring]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Bitterzoet_(plant)|Bitterzoet]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moeraswalstro|Moeraswalstro]] en langs de waterkant de typische brakwaterplant [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Lepelblad|Lepelblad]]. Wanneer dergelijke rietkragen rijk zijn aan plante-voedingsstoffen, door verterend aanspoelsel of door afgemaaid riet dat is blijven liggen, vestigt zich hier een aantal hoog opschietende ruigteplanten, in het Duits treffend [[https://de.wikipedia.org/wiki/Hochstaudenflur|Hochstaudenfur]] geheten. In ons onderzoeksgebied zijn dat [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Harig_wilgenroosje|Harig wilgeroosje]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Koninginnekruid|Koninginnekruid]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moerasmelkdistel|Moerasmelkdistel]] en op enkele plaatsen ook [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Heemst|Heemst]]. |
In dit stadium, dat wij het ruige rietland kunnen noemen, staat het plantengezelschap nog geheel onder invloed van het open water, dat voedingsstoffen aanvoert. Wordt deze invloed geringer door een voortschrijdende verlanding, of door ophoping van oud plantenmateriaal, dan zal na verloop van tijd het riet ijler worden en zullen genoemde ruigteplanten geleidelijk verdwijnen. In plaats daarvan komen plantensoorten, die kennelijk een minder grote behoefte aan voedingsstoffen hebben, of althans bij een te grote voedselrijkdom niet met de ruigteplanten kunnen concurreren. Dan treden soorten op als Kale jonker, Engelwortel, Koekoeksbloem, Moerasrolklaver, Reukgras, Rood zwenkgras en Witbol. Soms kan men ook Gevleugeld Hertshooi, Melkeppe of de vrij zeldzame Rietorchis in dit vegetatietype aantreffen. Op sommige plaatsen, met name in het Noorderveen, kan de Moerasvaren sterk gaan optreden. In het Noorderveen treedt echter vaak eerst nog een tussenstadium op, dat elders, in zoetere veenmoerassen, veel algemener is. Dit is een rietland met allerlei kleurig bloeiende, middelhoge, en aan relatief voedselrijke omstandigheden gebonden soorten uit het zogeheten Moerasspireaverbond. Vooral Valeriaan, Kattestaart, Wederik, Watermunt, Wolfspoot, hier en daar ook Poelruit en Moerasspirea zelf vallen dan sterk op naast de al genoemde soorten. De geleidelijke verarming aan plantevoedingsstoffen, die overigens een verrijking aan soorten tot gevolg had, krijgt een versnelling wanneer in bovenstaand plantengezelschap, dat wij het kruidenrijke rietland zouden kunnen noemen, veenmossen gaan optreden. Dit veenmosdek verhoogt actief de zuurgraad van het grondwater, waardoor de voedingsstoffen moeilijk bereikbaar worden. Dit optreden van veenmossen, en dientengevolge een verzuring in een zo vroeg successiestadium, is gebonden aan brak water, en daarom een specifiek kenmerk van de Noordhollandse brakwatervenen (Westhoff e.a., 1971). | In dit stadium, dat wij het ruige rietland kunnen noemen, staat het plantengezelschap nog geheel onder invloed van het open water, dat voedingsstoffen aanvoert. Wordt deze invloed geringer door een voortschrijdende verlanding, of door ophoping van oud plantenmateriaal, dan zal na verloop van tijd het riet ijler worden en zullen genoemde ruigteplanten geleidelijk verdwijnen. In plaats daarvan komen plantensoorten, die kennelijk een minder grote behoefte aan voedingsstoffen hebben, of althans bij een te grote voedselrijkdom niet met de ruigteplanten kunnen concurreren. Dan treden soorten op als [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Kale_jonker|Kale jonker]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Grote_engelwortel|Engelwortel]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Koekoeksbloem|Koekoeksbloem]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moerasrolklaver|Moerasrolklaver]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Gewoon_reukgras|Reukgras]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Rood_zwenkgras|Rood zwenkgras]] en [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Witbol|Witbol]]. Soms kan men ook [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Gevleugeld_hertshooi|Gevleugeld Hertshooi]], [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Melkeppe|Melkeppe]] of de vrij zeldzame [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Rietorchis|Rietorchis]] in dit vegetatietype aantreffen. Op sommige plaatsen, met name in het Noorderveen, kan de [[https://nl.wikipedia.org/wiki/Moerasvaren|Moerasvaren]] sterk gaan optreden. In het Noorderveen treedt echter vaak eerst nog een tussenstadium op, dat elders, in zoetere veenmoerassen, veel algemener is. Dit is een rietland met allerlei kleurig bloeiende, middelhoge, en aan relatief voedselrijke omstandigheden gebonden soorten uit het zogeheten Moerasspireaverbond. Vooral Valeriaan, Kattestaart, Wederik, Watermunt, Wolfspoot, hier en daar ook Poelruit en Moerasspirea zelf vallen dan sterk op naast de al genoemde soorten. De geleidelijke verarming aan plantevoedingsstoffen, die overigens een verrijking aan soorten tot gevolg had, krijgt een versnelling wanneer in bovenstaand plantengezelschap, dat wij het kruidenrijke rietland zouden kunnen noemen, veenmossen gaan optreden. Dit veenmosdek verhoogt actief de zuurgraad van het grondwater, waardoor de voedingsstoffen moeilijk bereikbaar worden. Dit optreden van veenmossen, en dientengevolge een verzuring in een zo vroeg successiestadium, is gebonden aan brak water, en daarom een specifiek kenmerk van de Noordhollandse brakwatervenen (Westhoff e.a., 1971). |
Vooral bij een beginnende verzuring treden allerlei interessante soorten op, zoals Addertong, Welriekende nachtorchis, Veenpluis en Veenreukgras. Bij voortgaande verzuring en verarming wordt het riet ijler en ontwikkelt zich een gesloten veenmosvegetatie; de soorten van het kruidenrijke rietland verdwijnen en daarvoor in de plaats komen zuurminnende soorten als Ronde zonnedauw en Kruipganzerik. Soms echter treden grote aantallen varens op, vooral de Smalle stekelvaren en de Kamvaren en in mindere mate en slechts op sommige plaatsen de Moerasvaren. Op enkele plaatsen kunnen Koningsvaren, Brede stekelvaren en Kamperfoelie, die zich elders als bosplanten gedragen, in veenmosrietlanden worden aangetroffen, vergelijk Westhoff & Reinink 1967. Als de verzuring ver genoeg is voortgeschreden, treden tenslotte heide-achtigen op, in het onderzoeksgebied Kraaiheide en Dopheide en voorts een aantal typische hoogveenmossen met de Latijnse namen Sphagnum magellanicum, Sphagnum papillosum en Pohlia nutans. | Vooral bij een beginnende verzuring treden allerlei interessante soorten op, zoals Addertong, Welriekende nachtorchis, Veenpluis en Veenreukgras. Bij voortgaande verzuring en verarming wordt het riet ijler en ontwikkelt zich een gesloten veenmosvegetatie; de soorten van het kruidenrijke rietland verdwijnen en daarvoor in de plaats komen zuurminnende soorten als Ronde zonnedauw en Kruipganzerik. Soms echter treden grote aantallen varens op, vooral de Smalle stekelvaren en de Kamvaren en in mindere mate en slechts op sommige plaatsen de Moerasvaren. Op enkele plaatsen kunnen Koningsvaren, Brede stekelvaren en Kamperfoelie, die zich elders als bosplanten gedragen, in veenmosrietlanden worden aangetroffen, vergelijk Westhoff & Reinink 1967. Als de verzuring ver genoeg is voortgeschreden, treden tenslotte heide-achtigen op, in het onderzoeksgebied Kraaiheide en Dopheide en voorts een aantal typische hoogveenmossen met de Latijnse namen Sphagnum magellanicum, Sphagnum papillosum en Pohlia nutans. |