==== 1.3.9. Verzorgingsstructuur ==== In 1919 werd het Nutsseminarium voor Pedagogiek opgericht door de pedagoog Philip Abraham Kohnstamm. Het werd verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en deed onderwijskundig onderzoek, verzorgde opleidingen voor de middelbare akte pedagogiek en kreeg grote invloed op vernieuwingsideeën. Op initiatief van Kohnstamm werd in de periode 1920-'40 reeds veel aandacht besteed aan leerplanontwikkeling ten behoeve van het lager onderwijs. Later zou een door het Nutsseminarium ontwikkeld leerplan nog een bijzondere rol spelen in het Zaandamse lager onderwijs. Ook was het Kohnstamm die de aandacht vestigde op de individuele verschillen in aanleg en begaafdheid van leerlingen, alsmede het gebrek aan mogelijkheden van de klassikale school om daar op in te spelen. Het werk en de invloed van Kohnstamm en het Nutsseminarium kwamen vooral na de Tweede Wereldoorlog tot uiting toen de onderwijsontwikkelingen in een stroomversnelling terechtkwamen. Na 1945 ontstond een spectaculaire groei in de verzorgingsstructuur van het onderwijs en kwamen, naast de traditionele vernieuwingsscholen zoals de Montessori-, Jenaplan- en Daltonscholen, andere ontwikkelingen op gang. Bij een aantal haakte de Zaanstreek al snel aan. Kenmerkend voor de ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog was dat deze aanvankelijk een vorm van wildgroei aannamen. Er ontstond een veelheid van ondersteunende functies en instellingen, zoals: * Ortho-pedagogen, * Kinderpsychologen, * Logopedisten, * Remedial-teachers, * Schoolmaatschappelijk werkers, * Medisch Opvoedkundige Bureau's (MOB's), * Schoolberoepskeuzeinstituten zoals het Zaans Instituut voor School en Beroepskeuze (ZISB), * schooladviesdiensten enz, enz. Voor de Tweede Wereldoorlog beperkte de verzorgingsstructuur zich meestal tot de schoolarts, cq schoolartsendienst en het schooltoezicht. Enkele gemeenten kenden het fenomeen van de gemeentelijk inspecteur van het onderwijs. Zo kreeg Zaandam in 1920 haar eerste gemeentelijk inspecteur, A. Dubbink. Na de Tweede Wereldoorlog werden de drie landelijke pedagogische centra gesticht, die naast het Nutsseminarium trachtten enige structuur in de onderwijsvernieuwing aan te brengen. Het betrof het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum (CPS) in 1946 en het Algemeen Pedagogisch Centrum (APC) en het Katholiek Pedagogisch Centrum in 1948 (KPC). Met name de voormalige gemeente Zaandam heeft in een vroeg stadium ten behoeve van de onder haar bestuur staande scholen systematisch gebruik gemaakt van de begeleidingsmogelijkheden van het APS. Op initiatief van de toenmalige gemeentelijk inspectrice van het onderwijs (1956-1972) Bets E.G. Bos († 1988), in navolging van haar voorganger, C.J. Rol (1947-1956) en met steun van de wethouder van Onderwijs van Zaandam en latere burgemeester van Wormerveer [[hille|Rinus Hille]], werden enkele lagere scholen betrokken bij een vernieuwingsplan van het APS. De eerste scholen deden vanaf 1954 aan dit landelijk georganiseerde contactscholenplan mee. Leerkrachten van een tweetal lagere scholen, moederscholen, de Wilhelminaschool en de Dr. Albert Schweitzerschool ontvingen kadercursussen. De bedoeling was dat vanuit deze scholen vernieuwingsideeën verder uitgedragen werden. Via dit contactscholenwerk werden andere scholen en leerkrachten ondersteund en bij vernieuwingen betrokken. Het gevolg was dat Zaanse onderwijsgevenden behalve in de Zaanstreek ook cursussen in het land gaven. Zo droegen zij, later ook in een ander kader, vernieuwingsideeën uit in onder meer Maastricht, Schiedam, Vlaardingen, Delft, Zwolle, Hoofddorp en Leeuwarden. Willem Brinkkemper was een der voortrekkers van de naoorlogse onderwijsvernieuwing in de Zaanstreek. Hij werd daarbij duidelijk geïnspireerd door de samenwerkingsschool van Kees Boeke te Bilthoven, De Werkplaats​. Brinkkemper begon in 1936 als kwekeling met akte aan de Kalverschool te Zaandam en werkte vanaf 1938 aan de school te Jisp. Daarna werd hij na de oorlog hoofd van de VGLO te Zaandam en vanaf 1955 leraar pedagogiek. \\ Hij werkte nauw samen met Bets Bos en met Geert van Duinen, hoofd Wilhelminaschool en later van de Rijkskweekschool te Alkmaar. Brinkkemper,​ Van Duinen en de kweekschool-leraren hadden grote invloed op de onderwijskundige ontwikkelingen in met name Zaandam. Daarnaast was Brinkkemper initiatiefnemer van het kamp 'Hee 6' op Terschelling in 1947. Ook nu nog maken meerdere Zaanse basisscholen van dit kamp gebruik voor meerdaagse schoolreisjes. In het RK onderwijs begon de vernieuwing in de jaren '60 bij basisschool De Bijenkorf in Assendelft. Omstreeks 1971 nam een vrij grote groep scholen de vemieuwingsgedachten over. Hieruit resteren nog drie Jenaplan-scholen, de Willibrord in Zaandam, Panta Rhei en De Bijenkorf, beide in Assendelft, respectievelijk met 367, 219 en 232 leerlingen. Het was vooral de pedagoog en onderwijskundige Cor Rudolph van het APS die de vernieuwingen inhoudelijke vorm gaf. In 1975 vervulde dezelfde Rudolph een bemiddelende rol toen de Wilhelminaschool als meest pregnante vernieuwingsschool na aantijgingen van een kleine, extreem-conservatieve landelijke oudergroep, mensen die overigens niets met het Zaandamse onderwijs te maken hebben gehad, in conflict raakte met de gemeente en de rijksinspectie. Een en ander leidde er toe dat het gemeentebestuur tot bij de minister op het matje geroepen werd. De beschuldigingen van de betreffende groep kwamen neer op een te grote vrijheid voor de kinderen, een chaotische onderwijsvorm en sexuele misstanden. Met name de laatste beschuldigingen konden niet waargemaakt worden. De ouders van de kinderen die de school bezochten waren tevreden over de school en hadden deze juist bewust gekozen vanwege de pedagogisch-didactische uitgangspunten. Afgesproken werd dat de onderwijskundig pedagoog Cor Rudolph van het APS zich direct met de onderwijsvernieuwing aan de Wilhelminaschool zou bemoeien, terwijl de rijksinspectie en de gemeentelijke inspectie extra aandacht aan de school zouden besteden. Om dit organisatorisch vorm te geven werd een stuurgroep in het leven geroepen, bestaande uit het hoofd van de school, Jan Ansink, de Rijksinspecteur Piet Ploeger, de gemeentelijke inspecteur Jan Verveen, de wethouder van onderwijs Theun van Dam, de chef van de afdeling onderwijs, Henk Beijersbergen van Henegouwen, Cor Rudolph en een vertegenwoordiger van de ouders. In de praktijk betekende dit dat het vernieuwingsproces aan de school door de directe bemoeiing van Rudolph in versterkte vorm doorging. Rudolph en het hoofd van de school, Jan Ansink zaten qua onderwijsideeën op dezelfde lijn. Ook de ouderinspraak kreeg organische vorm. Ouders konden niet alleen meepraten, maar droegen daadwerkelijk medeverantwoordelijkheid. In de vorm van een stuurgroep, met daaruit een dagelijks bestuur en via de weg van de plenaire oudervergadering kreeg de school een vergaande democratische structuur. De gevolgen voor de school bleven echter nog lang voelbaar. Door de hele affaire, maar vooral ook door het feit dat de school niet samenwerkte met een kleuterschool, werd het leerlingenaantal te klein om de school in stand te kunnen houden. Dit leidde ertoe dat de school in 1983 zijn zelfstandigheid verloor en fuseerde met de andere vernieuwingsschool van het eerste uur, de Dr. Albert Schweitzerschool te Zaandam. Als dependance kon de school nog een jaar in het eigen gebouw als zelfstandige organisatie verder werken. Daarna werd de school formeel in de Dr. Albert Schweitzerschool opgenomen. Jan Ansink verliet na opheffing van de Wilhelminaschool in 1984, formeel al in 1983, het Zaanse onderwijs, waarin hij in april 1961 als onderwijzer aan de Herman Gorterschool was begonnen. Daarmee was één van de meest markante onderwijsmensen van het moment vroegtijdig uit het openbaar onderwijs verdwenen. De nieuwe tijdgeest, die zich toen al aankondigde, de nieuwe zakelijkheid, meer accent op leerprestaties en effectiviteit, was hiermede debet aan. In de Wilhelminaschool werden belangrijke didactische en pedagogische principes gerealiseerd, zoals een op de eigen belevingswereld van het kind gebaseerde didactiek en het sociaal-pedagogische uitgangspunt van de platformschool. Het begrip platformschool was ontwikkeld door de eerder genoemde Cor Rudolph. Het ging om een echte ontmoetingsschool voor mensen met verschillende etnische en culturele achtergronden. Met name ook de buitenlandse leerkrachten kregen daarbij een essentiële en gelijkwaardige rol toebedeeld. Wat voor scholen later een probleem zou worden, leerlingen van verschillende nationaliteiten en verschillende culturele achtergronden in één school, was voor Jan Ansink een essentieel uitgangspunt om tot een pedagogisch en sociaal optimaal functionerende school te komen. Het idee van de platformschool heeft van officiële zijde echter weinig steun gekregen. Vanaf 1966, rijksregeling subsidiëring pedagogische centra, moesten de landelijke pedagogische centra hun directe begeleiding- en ondersteuningstaken geleidelijk afbouwen. Deze taken waren vanaf 1966 in principe weggelegd voor de regionale en plaatselijke schoolbegeleidings- en adviesdiensten die nadien in versneld tempo van de grond kwamen. De eerste plaatselijke pedagogische centra waren die van Den Haag in 1946 en Enschede in 1954. De meeste van die diensten werden opgericht in de periode 1970-1975. De Stichting Centrum Onderwijsbegeleiding Zaandam SCOZ werd in 1972 een feit en kwam tot stand dankzij een samenwerking tussen de Zaangemeenten en de schoolraden van het bijzonder onderwijs. De directeur werd Hein Leffring. Het eerste bestuur bestond uit: * Theun van Dam, wethouder onderwijs en tevens voorzitter, * namens de gemeente Mw. E. Bakker-Ezerman, R. Abbenhues en D. van Weele (plv. penningmeester), * namens het neutraal bijzonder onderwijs Mw. E.G. Bos plv. secretaresse, * namens de P.C.-schoolraad H. Sijbrand, vice-voorzitter en C. Veen, * namens de R.K.-schoolraad N.P. Tervoort, secretaris en F.A. de Heus en * namens het ZISB M.J. Hille, penningmeester en W.J. Komen.