==== Waterhuishouding ==== De beheersing van en de zorg voor het oppervlakte- en grondwater, met als taakstellingen onder meer de veiligheid van de bewoners en hun bezittingen, het behoud (alsmede de bereik- en bewerkbaarheid) van het land, het onderhoud c.q. de verbetering van vaar- en andere waterwegen en de zorg voor de kwaliteit (bestrijding van verzilting en vervuiling). De beheersing van de waterhuishouding is voor wat betreft de Zaanstreek begonnen met de aanleg van de [[Noorder]] IJ- en Zeedijken. Een juiste datering hiervan is niet te geven. De zuidelijke bedijking van het IJ is in de 11e eeuw tot stand gekomen, de noordkant is later bedijkt (waarschijnlijk aan het eind van de 13e eeuw voltooid). Door stormen en watervloeden waren de kleine plassen en verbindingswateren in het Noorderkwartier sterk vergroot, tengevolge waarvan een toenemende eb- en vloedbeweging steeds meer land verloren deed gaan. De ontwikkeling van het dijkenstelsel is behandeld bij het trefwoord [[Dijken]] Eerst particulier of bansgewijs, later gesteund door de grafelijkheid van Holland gingen de bewoners over tot het aanleggen van, aanvankelijk nog lage, zomerachtige waterkeringen. Voor de Zaanstreek waren voorts de afdammingen bij Zaandam (zie: [[Dam]]) en [[Knollendam]] van de Zaan en het [[Kromme]] IJ van bijzonder belang. Vervolgens ontstond een stelsel van omdijkte [[polders]] waarvan het waterpeil gereguleerd kon worden met behulp van [[watermolens]], [[sluizen]] en [[gemalen]] Bij de geleidelijke inrichting van de waterhuishouding was er in het verleden meermalen sprake van belangentegenstellingen. Een voorbeeld hiervan is dat Assendelver boeren in de 16e eeuw met grote regelmaat bij hoog buitenwater de spuisluizen openzetten om hun land te verbeteren, waardoor het achterland met grote wateroverlast te kampen kreeg. Tot het onderhoud van de dijken en kaden waren voorts de afzonderlijke bewoners/gebruikers verplicht; omdat hiermee de gemeenschappelijke veiligheid in het geding was, waren sancties noodzakelijk tegen degenen die deze plicht verzaakten. Het overheidsgezag ten plattelande was door een en ander primair van waterstaatkundige aard. Kenmerkend voor het grote belang van de waterhuishouding was dat de vroegere ban- en polderbesturen meer zeggenschap bezaten dan de vroedschappen van de dorpen in hun rechtsgebied. De huidige behartiging van de belangen in verband met de waterhuishouding is behandeld bij het trefwoord [[Waterstaat]]