Schoolverzuim is altijd een onderwerp geweest dat met de regelmaat van de klok terugkeerde in de discussies over onderwijs. In 1878 werd in Zaandijk de vereniging Getrouw schoolbezoekplugin-autotooltip__default opgericht, omdat men vond dat het schoolverzuim de spuigaten uitliep. Deze vereniging trachtte op vele manieren het schoolbezoek te stimuleren. Dit deed zij door het uitreiken van prijzen bij het behalen van bepaalde prestaties, meestal in de vorm van bijbeltjes, en door het organiseren van een jaarlijks schoolfeestje. In 1900 werd de Leerplichtwet ingevoerd. Er kwam een leerplicht van zes jaar. Evenals de Kinderwet van Van Houten uit 1874 leidde deze wet tot terugdringing van het schoolverzuim.
Toch bleef ongeoorloofd schoolverzuim een aanhoudende zorg van de plaatselijke overheid. In 1874 werd het ongeoorloofd schoolverzuim op bijna 25 % geschat en in 1900 liep dat terug tot nog altijd bijna 10 %. In 1987 werd wederom een dergelijk percentage genoemd voor jongeren in het voortgezet onderwijs die min of meer regelmatig de school ongeoorloofd verzuimden cq spijbelden.
Dit heeft geleid tot landelijke maatregelen, zoals onderzoek, experimenten met automatisering van verzuimadministraties en de instelling van speciale spijbelopvanggroepen. Deze groepen zijn bestemd voor leerlingen van ongeveer 12 tot 16 à 17 jaar, met name leerplichtige leerlingen uit het voortgezet onderwijs, die ernstig spijbelgedrag vertonen of waarvan verwacht wordt dat zij dat zullen gaan vertonen. Het gaat om potentieel uitvallende leerlingen. Getracht wordt om deze leerlingen met een aangepast programma weer te motiveren voor het reguliere onderwijs en/of te interesseren voor het arbeidsproces via een stageplaats bij een bedrijf.
Ten behoeve van de Zaanstreek is sinds 1983 een drietal van deze spijbelopvanggroepen verbonden aan scholengemeenschap De Nieuwe Vaart. Zij hebben een streekfunctie. Gemiddeld zijn ongeveer 30 leerlingen bij de opvanggroepen ingeschreven in 1988. Jan Heurter is vanaf het begin coördinator van deze spijbel-opvanggroepen. In 1987 werd in Zaanstad een omvangrijk verzuimonderzoek gehouden onder vrijwel de gehele leerlingenpopulatie van het voortgezet onderwijs. Het betrof ongeveer 11.000 leerlingen.
De resultaten van dit onderzoek lieten zien dat bijna 12 % van de leerlingen zeiden dat ze vrij regelmatig, één keer per maand of vaker, spijbelden. Ruim 4 % van de leerlingen zeiden dit elke week één keer of vaker te doen. Tussen het spijbelgedrag van jongens en meisjes bleek nauwelijks verschil te bestaan. Datzelfde gold ook voor de allochtone en autochtone leerlingengroepen. Bovendien bleek dat er geen verschil aantoonbaar was, althans niet bij het genoemde onderzoek, tussen leerlingen die het LBO, het MAVO of het HAVO/VWO bezochten.
Wel speelde leeftijd een belangrijke rol. Hoe ouder de leerlingen, hoe meer er gespijbeld werd. Ook was een verband aantoonbaar tussen spijbelgedrag en het algemeen gevoelen van leerlingen. Hoe positiever een leerling over zichzelf en het leven dacht en het belang van onderwijs en scholing inzag en daarvoor gemotiveerd was, des te minder werd er gespijbeld. Verder bleek dat Zaanstad wat de spijbelproblematiek betreft nauwelijks afweek van vergelijkbare steden. In dit opzicht was er eerder sprake van een relatief gunstige situatie in Zaanstad.
Schoolverzuim in het basisonderwijs is van een andere orde. Daar is nog nauwelijks sprake van ernstig schoolverzuim op grote schaal. Schoolverzuim wordt met name ernstig na het tweede jaar voortgezet onderwijs. Toch komt in het basisonderwijs wel degelijk ongeoorloofd schoolverzuim voor. Dit verzuim vindt vooral plaats vlak voor of na vakanties door het eerder vertrekken of later terugkomen, en op vrijdagmiddagen als gevolg van weekeindeverlenging.
Overigens kunnen ouders in bijzondere gevallen toestemming krijgen om vrij voor hun kinderen te krijgen. Zo werd in het schooljaar 1987-1988 door de gemeente Zaanstad 157 maal toestemming verleend aan leerlingen onder de twaalf jaar voor extra vakantie. Onbekend is hoeveel basisschoolleerlingen daarnaast ongeoorloofd langer met vakantie gaan. Dit aantal wordt in ieder geval hoger geschat dan de genoemde 157.
Slechts een fractie van het ongeoorloofd schoolverzuim wordt ook daadwerkelijk aangemeld. In het schooljaar 1986-1987 zijn 33 aanmeldingen van ongeoorloofd schoolverzuim bij de gemeente Zaanstad binnengekomen, waarvan 26 in verband met vakantie. In het schooljaar 1987-1988 ging het om 40 aanmeldingen, waarvan tweederde deel, namelijk 27, wegens vakantie.
Een ander terugkerend en met het schoolverzuim in relatie staand probleem is dat van het veronderstelde gebrek aan concentratie en motivatie bij de leerlingen. In 1987 werd dit verschijnsel onder andere geweten aan de veranderde maatschappelijke verhoudingen en opvoedingsomstandigheden.
In 1935 zocht de commissie van toezicht op het plaatselijke onderwijs te Zaandam de oorzaken van dit verschijnsel in de te grote klassen, in het verstoren van de rustige gang van het onderwijs, in de tijdsomstandigheden, radio en luchtvaart, in het gemis aan gezond kinderspel, in te grote afleiding door speeltuinverenigingen, sportverenigingen, cursussen, clubs, padvinderij, feestjes, pretjes, uitstapjes, te weinig medewerking of te grote toegeeflijkheid der ouders, te grote vermoeidheid na de wekelijkse rustdag.
Bij wet van 30 mei 1968 werd een nieuwe leerplichtregeling ingesteld. De betreffende wet trad in werking op 1 januari 1969. Deze leerplichtwet 1969 legde aan degene die het gezag over het kind uitoefende de verplichting op te zorgen dat het kind als leerling van een school stond ingeschreven en deze school geregeld bezocht. Daarmee legde de nieuwe wet de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek feitelijk bij de ouders/verzorgers. De leerplicht begon op 1 augustus van het jaar waarin het kind de leeftijd van zes jaar en acht maanden bereikte en eindigde:
Het toezicht op de naleving van de wet was opgedragen aan de burgemeester en wethouders. Voor de voormalige gemeente Zaandam betekende dit dat per 1 januari 1969 een hoofd van een lagere school als extra functie die van leerplichtambtenaar kreeg toegewezen. Dit was A. Lefferman, hoofd van de openbare Leeghwaterschool, sinds 1985 openbare basisschool De Rosmolen.
Met name in kleinere gemeenten wees men de functie van leerplichtambtenaar toe aan andere ambtenaren of aan mensen uit het onderwijsveld. Per 1 januari 1971 vulde de gemeente de functie van leerplichtambtenaar op een andere wijze in. Lefferman, die nog tot 1977 hoofd van de school bleef, beëindigde zijn taak als leerplichtambtenaar. Het toenmalige hoofd van de afdeling onderwijs H. Schumer gaf aan dat meldingen van ongeoorloofd schoolverzuim meestal te maken hadden met maatschappelijke problemen. Hij stelde daarom aan het college van B & W voor iemand te benoemen die werkzaam was bij de Sociale Dienst. Dit advies werd door het college gedeeltelijk opgevolgd.
Per 1 januari 1971 werden twee mensen aangesteld, respectievelijk mevrouw E. Heikens-Zandt van de Sociale Diensten D. de Groot van de afdeling onderwijs, beiden in de functie van leerplichtambtenaar, echter naast hun gewone werkzaamheden. De Groot werd op 31 december 1979 elders benoemd en vervangen door S. Bark.
Pas op 1 april 1979 benoemde het college voor een halve formatieplaats een echte leerplichtambtenaar, dat wil zeggen iemand die specifiek benoemd werd in deze functie. Het was Paula van der Kroon. Na 1983 breidde men de functie uit tot een volledige formatieplaats ofwel 40 uur in de week. In dat jaar werd Marlies Romeijnders de volgende leerplichtambtenaar. Op l april 1986 werd zij door Olga Haring opgevolgd. In 1985 werd een platform opgericht dat tot taak had te trachten het schoolverzuim terug te dringen. Vele disciplines zijn in het platform vertegenwoordigd. Ook de leerplichtambtenaar is lid van dit platform.