Voormalig pad te West-Zaandam tussen het Dokter Roggertspad en de Bullekerk. Het was vernoemd naar de in 1708 gebouwde paltrokmolen 'De Otter', maar kreeg pas na de sloop van deze molen in 1891 woonbebouwing. Deze bebouwing is aan het eind van de jaren '50 van de 20e eeuw opgenomen in Plan Groenland, het zeer veel breder gemaakte pad heeft de naam Klokbaai gekregen.
1939: In de Westzijde, dicht bij de grote Westzijderkerk, ligt een herenhuis van de weg gescheiden door een tuin. Daarachter ligt een stuk oud Zaandam, dat langs twee paden, die ter weerszijden van het huis lopen, is te bereiken. Aan de rechterkant ligt het Otterspad, aan de andere kant het Bakkerspad. Het Otterspad is met de Westzijde verbonden door een nauwe steeg, waar twee fietsers elkaar nauwelijks kunnen passeren en dat vanwege het herenhuis luguber somber is. Aan de andere kant heeft het Bakkerspad een vrij brede uitgang op de Westzijde. Vlak voor de sloot staat een oud brandweerhuisje, waarvoor beide paden elkaar ontmoeten.
Het merkwaardigste van deze paden is wel de stinksloot, die in het midden ligt. Het is met recht een stinksloot, want het grootste gedeelte van het jaar heeft het water een vuilgele kleur en vooral op warme dagen is de lucht nauwelijks uit te houden. De bewoners zijn er aan gewend, zoals de mensen, die in de omgeving van de fabrieken van Polak en Schwarz wonen, wennen aan de aangename geuren van de parfums, die evenwel voor een nieuweling hoofdpijn betekenen.
Dat deze sloot, zoals vele andere sloten in oud Zaandam, zo stinkt, vindt zijn oorzaak in het feit, dat er geen verbinding meer is met het open water. Vroeger, toen de Westzijde er net zo uitzag als thans het einde van Zaandijk, dus met een sloot en vele bruggetjes, in de tijd dus, toen deze hoofdverkeersweg nog Zilverpad heette, stonden alle zijsloten met elkaar en met het open water in verbinding. Thans loopt de sloot aan één zijde dood en daar hoopt al het vuil zich op, met de begrijpelijke gevolgen daarvan.
De huizen zijn grotendeels van hout opgetrokken en zij zien er netjes uit, omdat de eigenaars er zo nu en dan een nieuw verfje opsmeren. En vele bewoners meenden in zoverre met de nieuwe tijd te moeten meegaan, dat ze toch nodig glas-in-lood ramen moesten hebben. De huizen zijn niet eenvormig gebouwd en aan rooilijn hield men zich vroeger nog niet. Waar nog bij komt, dat al te oude huisjes werden afgebroken en vervangen door nieuwe, stenen woningen, die van een geheel andere bouw waren. Opmerkelijk is ook, dat van vele van de houten huizen de voordeur niet op de weg uitkomt, doch in de steeg moet worden gezocht. Waar ze aan de weg zijn, heeft men ze later aangebracht.
Op het Bakkerspad dateren de huizen van latere datum, hetgeen is te zien aan de bouw en het gebruik van steen. Er achter liggen houtwerven, die zich vroeger hebben uitgestrekt tot nabij het Zilverpad, zodat deze werven een goede verbinding over het water hadden met de stad. Aan het einde van het pad ligt een brug, één van de oude soort, waar je met moeite tegen opklimt, langs een wirwar van latjes. Dit bruggetje geeft toegang tot een conglomeraat van straten, die, weer langs een hoog bruggetje, in verbinding staan met de Provinciale weg en het station.
De bruggetjes geven nog goed weer, dat vroeger door de sloten de houtschuiten voeren. Immers zij kunnen niet worden geopend, doch hun hoogte waarborgt toch een doorgang voor een vrij hoge deklading. Nóg varen de houtschuiten door de sloten, hoewel lang niet meer zoveel als vroeger. De trailers met opleggers kunnen meer vervoeren en doen het bovendien sneller. Toch is de beperkte scheepvaart oorzaak, dat deze sloten open blijven; anders zou er reeds lang een roemloos einde aan hun bestaan zijn gekomen, aangezien ze met de vele ratten en ander ongedierte niet bepaald bevorderlijk zijn voor de volksgezondheid.
Doorgaans liggen deze paden rustig en verlaten en trekken zich niets aan van hetgeen er voor door de Westzijde en er achter, langs de Provinciale weg, voorbij raast. Alleen 's morgens en 's avonds, bij het aan- en uitgaan van de fabrieken, heerst hier een buitengewone drukte. Dit vindt zijn oorzaak in het feit, dat juist tegenover het Bakkerspad, een veer is gelegen over de Zaan, dat toegang geeft tot de Oostzijde, waar de grote complexen van Albert Heijn zijn gelegen. En aan de andere kant van deze paden ligt het station, aan de overzijde van de Provinciale weg, zodat dit wel ongeveer de kortste weg is tussen de fabrieken en het station, waar de vele Amsterdamse fabrieksmeisjes natuurlijk een dankbaar gebruik van maken.
November '46 begon het erop te lijken, dat de Otterspadbewoners hun straatnaam eer aan konden doen. Sindsdien was een firma uit Bloemendaal bezig de sloot te dempen, waarbij vrijgekomen aarde van het kerkhof naast de Westzijderkerk werd gebruikt. De lange winter stagneerde de werkzaamheden; daarna kampte men met personeelsmoeilijkheden. Het werk kon, zoals aanvankelijk bepaald, niet in juni opgeleverd worden, dit zeer ten ongerieve van de bewoners, die vooral op regendagen weinig te benijden waren.
Van andere aard was de bedreiging, die zij signaleerden. De straat werd opgehoogd, en wel zo hoog, dat het weinig scheelde, of de klinkers lagen ter hoogte van de raamkozijnen van de woningen in het straatdek. In ieder geval kwam de woningvloer er ver beneden te liggen. Evenals de achtererven, die, naar men zei, toch al in een kuil lagen, doordat de Tuinstraat zo hoog lag. Met bange vrees zag men de regentijd tegemoet, waardoor ieder laarzen nodig zou hebben om achterom in huis te komen.
Veel vertrouwen in het rioleringsstelsel ter plaatse hadden de bewoners ook niet. Zij verwachten dan ook, dat zich onder de huizen meertjes zouden vormen, die het paal- en schoeiingswerk van de niet nieuwe houten woningen zal aantasten. Gemeentewerken is optimistischer; wie gelijk heeft, de tijd zal het leren, hoewel de gemeente bij een ongelijk waarschijnlijk niet de rekening te betalen zal hebben.
Bron: oa De Typhoon en Zaans Volksblad