Houten huizen in de Zaanstreek en elders in Nederland boden door hun constructies volop gelegenheid om allerlei voorwerpen in ingebouwde kasten en kastjes op te bergen. Tussen de buitenweeg en het binnenschot konden bijvoorbeeld ondiepe kastjes van 10-15 centimeter worden gemaakt om kopjes, schotels en glaswerk op te bergen. Iets diepere kastjes van 20 cm werden in de 18e eeuw aan weerszijden van de smuigers en onder de ramen aangebracht.
Diepere kasten voor het opbergen van kleding ontstonden als onderdeel van een bedsteewand. Tussen de bedsteden werd vaak een ingebouwde 'glazenkast' aangebracht voor het uitstallen van kostbaar porselein en kristal. Hoewel er in deze vaste kasten veel bergruimte aanwezig was, werden er vanaf de 16e eeuw in Zaanse huizen toch ook losse kasten aangetroffen. Ze moeten echter als luxe meubelstukken worden beschouwd in huishoudens van wat rijkere boeren, kooplieden en ambachtslieden. Ze dienden voor het opbergen van geld, kostbaarheden en het lijf- en linnengoed.
Een dergelijke kast, die 'Kevie' werd genoemd, bestond uit drie vakken (bonnenplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBon
Verouderde uitdrukking, ook in de streektaal, voor een deel van een kast. Voordat in de 17e en 18e eeuw de eenpaneelskasten, waarachter legplanken waren aangebracht, in zwang kwamen, bestonden kasten meestal uit drie tot zes afzonderlijke delen, elk met een deurtje afgesloten. In een 16e-eeuwse inventaris staat bijvoorbeeld vermeld: spijntgen. hangende in het voorhuys, waarin een bovenste bon, een middelste bon en een onderste bon` (Hoorn, 1593). In een andere inventaris (Leiden, 1616) is …) en werd afgesloten door vier deurtjes. In het onderste brede vak, dat door twee deurtjes was afgesloten, vonden wollen rokken, broeken en jakken liggend een plaats. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw ontstond de gewoonte om overkleding in aparte kleerkasten hangend op te bergen. Overigens werden voor het tijdelijk ophangen van overkleding in kerken en herbergen gewoonlijk gedraaide knoppen tegen de muur aan gebracht.
De vaste kasten waren van hetzelfde hout gemaakt als de wand waarvan zij deel uitmaakten. Gewoonlijk was dit grenenhout. Bij uitzondering eikenhout. De losse kasten waren echter altijd van eikenhout. Zij zullen in de omringende steden Amsterdam, Haarlem of Alkmaar zijn gekocht, omdat alleen schrijnwerkers (die ook de meesterproef hadden afgelegd) gerechtigd, maar tegelijk ook verplicht. waren om kasten van eikenhout te vervaardigen.
Goedkopere losse kasten en kastjes van vuren- of grenenhout mochten in de steden alleen door wegwerkers worden gemaakt. Op het platteland, dus ook in de Zaanstreek, bestonden geen gilden, zodat de mogelijkheid bestaat dat de daar wonende schrijnwerkers en timmerlieden desondanks toch eiken kasten voor hun streekgenoten hebben vervaardigd.
Als gevolg van de gestegen welvaart in de Zaanstreek wijzigde zich in de loop van de 17e en 18e eeuw de voeding van het meer welgestelde deel van de bevolking en als gevolg er van de manier waarop die werd klaargemaakt. Voordien was de bereiding van het hoofdvoedsel, zoals soep en pap, voor de huisvrouw een vermoeiende bezigheid, die zij knielend of zittend op een laag krukje voor het brandende haardvuur moest verrichten. Toen het menu werd uitgebreid, vereiste het verwerken en toebereiden van vlees, gevogelte, vis en groente steeds meer ruimte voor het neerzetten van potten en pannen.
In de Amsterdamse grachtenhuizen werden hiervoor in de ruime keukens losse aanrechtkastjes geplaatst. In de kleinere Zaanse huizen. loste men het ruimteprobleem op door in de houten binnenwanden ingebouwde kasten te maken met een open vak. Dergelijke buffetkasten bevonden zich gewoonlijk vlak naast of in de onmiddellijke nabijheid van de haard. In Nederland kwamen deze buffetkasten alleen in de Zaanstreek en mogelijk ook in Waterland voor.
Het lag voor de hand dat in de huizen van de Zaankanters dergelijke praktische ingebouwde buffetkasten niet waren aangebracht, een losse buffetkast kochten om deze in de buurt van de stookplaats op te stellen. Hoewel ze van eikenhout waren gemaakt, was de constructie eenvoudig en ontbrak elk beeldsnijwerk, zodat ze veel goedkoper waren dan de met beeldsnijwerk versierde beeldenkasten en de met kostbare houtsoorten gefineerde tweedeurskasten, die na circa 1650 in de mode kwamen. Desondanks hebben maar enkele van deze blank eiken buffetkasten de tand des tijds overleefd.
Dat er zoveel meer beschilderde kasten dan blank eiken kasten bewaard zijn gebleven, kan enige oorzaken hebben. De kleurig beschilderde kasten zullen wellicht in de Zaanstreek meer in de smaak zijn gevallen, waardoor ze als waardevoller werden beschouwd. Verder zijn er aanwijzingen dat de beschilderde kasten vaak huwelijkskasten waren, en daarom in de families zorgvuldig werden bewaard. De beschilderingen, zowel op de vierdeurskasten als op de buffetkasten, bootsten in het platte vlak de plastische versieringen na van kostbare beelden-, poort- en rankenkasten, die in de 17e en 18e eeuw terecht tot de hoogtepunten van de Nederlandse meubelproductie werden gerekend.
Uit de veelheid van het hierop toegepaste beeldsnijwerk kozen de Zaankanters slechts enkele siervormen om deze in kleurig schilderwerk te transformeren. Dat waren in het bijzonder de bijbelse voorstellingen op de panelen van de vier deurtjes en de aan een strik hangende bloemenslingers op de pilasters. De herkomst van de veelvuldige toepassing van guirlandes van bloemen op de horizontale constructiedelen, zoals de kroonlijsten en schuifladen, alsmede de grote S-vormige krullen op de zijkanten van de kast, is minder duidelijk. Dit algemene beeld kende echter vele varianten. In feite waren geen twee kasten hetzelfde en met dezelfde motieven beschilderd. Zo werden guirlandes vaak vervangen door een zeegezicht met schepen, een jachtscène (een lange jacht genoemd) of nogmaals de weergave van een bijbelse geschiedenis, zoals het verhaal van David en Abigael of dat van de Wijze en de Dwaze maagden.
Vaak ook werden pilasters en zijschotten versierd met zwierig geschilderde ranken met druiventrossen, die als symbool golden voor de vruchtbaarheid van mens, dier en gewas.
Ondanks uitgebreid archiefonderzoek zijn tot op heden geen aanwijzingen gevonden waaruit geconcludeerd kan worden waar de losse Zaanse kasten zijn gemaakt en beschilderd. Omdat vooralsnog alleen in de Zaanstreek meerdere ingebouwde buffetkasten zijn aangetroffen, mag wel worden aangenomen dat hier de vraag naar losse buffetkasten is ontstaan. De in de streek wonende schrijnwerkers zullen zeker in staat zijn geweest om de eenvoudig samengestelde kasten te maken. Ze kunnen echter ook gekocht zijn op een van de Amsterdamse markten waar kasten, tafels en stoelen te koop werden aangeboden. Moeilijker is aan te nemen dat de Zaanse kasten in Amsterdam zijn beschilderd.
De schilderingen, vooral die van menselijke figuren, zijn vaak onbeholpen en kunnen niet het werk zijn van een in het Sint Lucas-gilde opgenomen Amsterdamse kunstschilder. Het ligt meer voor de hand te veronderstellen dat Zaanse huisschilders, die in staat waren om uithangborden en dergelijke te vervaardigen, deze kasten hebben geschilderd. Er is geen aanleiding de herkomst van deze kasten in Assendelft of Jisp te zoeken. Beide dorpen waren in de periode van circa 1650 tot 1750 agrarische gemeenschappen, terwijl daarentegen in de dorpen langs de Zaan veel ambachtslieden werkten, die voor de daar gevestigde industrieën werkten.
Hoogstwaarschijnlijk heeft, na de afscheiding van België in 1830, in een golf van nationalisme het werk van eigen bodem meer aandacht gekregen. Om deze reden kunnen de verschillende soorten beschilderde kasten genoemd zijn naar de plaatsen, waar ze in de 19e eeuw nog in grote getale voorkwamen. Maar beter zou men wat nu een Jisper of een Assendelver kast heet een Zaanse vierdeurskast en een Zaanse buffetkast kunnen noemen. De vraag in welke tijd de Zaanse kasten zijn gemaakt is niet precies te beantwoorden. De vorm, zowel van de Zaanse vierdeurskast als van de buffetkast komt in principe geheel overeen met die van de uit Vlaanderen afkomstige l6e-eeuwse kast, die in Noord-Nederland omstreeks 1650 uit de mode raakte. Daarna maakte men hier nog uitsluitend tweedeurskasten.
Ongeveer de helft van de nu bekende Zaanse buffetkasten is gedateerd, namelijk 1672, 1676, 1676, 1732, 1743. Zodat hieruit geconcludeerd moet worden, dat de eigen aard van de Zaankanters gedurende deze driekwart eeuw zo groot was, dat aan deze toen ouderwetse kastvorm de voorkeur werd gegeven boven de nieuwerwetse tweedeurskast. Het is in hoge mate te betreuren dat zo weinig exemplaren van dit typisch Zaanse erfgoed nog in de streek zijn. Het enige exemplaar is opgesteld in de achterkamer van het Noorderhuis aan de Kalverringdijk in de Zaanse Schans. Het is een legaat van de erven G.J. Honig aan de Zaanlandsche Oudheidkamer.
Zowel het Openluchtmuseum in Arnhem als het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen bezitten enkele Zaanse kasten. Vermeldenswaard is dat alle Zaanse kasten in het laatste museum na de oorlog in Engeland zijn aangekocht. Zowel in het Fries museum in Leeuwarden als het Catharijneconvent in Utrecht is een Zaanse kast opgesteld. Verder zijn nog enkele kasten in particulier bezit. Tenslotte kan nog worden opgemerkt, dat zich in Amerika nog twee Zaanse kasten bevinden. Een is in eigendom van een particulier en de ander is opgesteld in het molenaarshuis op het terrein van de Sleepy Hollow Restorations te Tarrytown (N.Y.).
J. Schipper