onderwijs:kwaliteit_van_het_onderwijs

Kwaliteit van het Onderwijs

15e-eeuwse school: meester houdt de 'plak' dreigend opgeheven. Naar een houtsnede van J. van de Venne

In het algemeen kan gesteld worden dat de kwaliteit van het onderwijs in de periode van 1600 tot 1900 te wensen overliet. Dit gold zowel voor het niveau van de onderwijsgevenden zelf als voor het peil van de materiële voorzieningen. Daarbij kwam dat slechts een deel van de jeugd regelmatig onderwijs volgde. In de 19e eeuw werden de onderwijzers in vier rangen verdeeld. De rang werd bepaald door de mate van aanleg, affiniteit en vaardigheid. De verdeling was als volgt:

  • 4e rang: Men moet kunnen lezen, schrijven en rekenen,
  • 3e rang: daarnaast moet de onderwijsgevende kennis hebben van de Nederduitse taal, moet de breuken kennen en moet enige kennis hebben van het lesgeven,
  • 2e rang; ook kennis hebben van de aardrijkskunde en geschiedenis,
  • 1e rang: naast bovenstaande kennis en vaardigheden ook kennis van de natuur- en wiskunde. Bovendien moet de betreffende onderwijsgevende uitmunten in beschaafdheid en verstand'.

Voor alle rangen moest een examen worden afgelegd. Het examen van de 4e rang werd afgelegd ten overstaan van de schoolopziener. De overige examens werden afgenomen door de provinciale of plaatselijke commissie van onderwijs. De examens voor de 2e en vooral de 1e rang waren erg zwaar. Een getuigschrift voor de 1e rang werd zelden uitgereikt. De diploma's van de derde en vierde rang bleven steeds maar twee jaar geldig.

In 1857 vervielen de onderwijsrangen. Er waren slechts weinig gediplomeerde onderwijzers, zodat een belangrijk deel van het onderwijs onbevoegd werd gegeven. Vaak maakten de bevoegde leerkrachten gebruik van kwekelingen om de grote klassen te verkleinen. Bevoegde en betaalde leerkrachten moesten deze kwekelingen heel vaak voor een groot deel zelf bekostigen. Zij leidden vaak een behoeftig bestaan.

Het onderwijs werd veelal gegeven in kleine, bedompte, donkere en vochtige houten lokaaltjes. Soms werden meer dan 100 kinderen in een dergelijke lokaliteit bijeengebracht, waar individueel les werd gegeven. Dit gebeurde dan vaak door één onderwijsgevende: klassikaal onderwijs bestond in deze periode nog niet. Zo vroeg het hoofd van de Stadsarmenschool in Zaandam J. Emous in 1829 aan het gemeentebestuur een bijdrage van f 50,- per jaar om een kwekeling te kunnen aanstellen en betalen. Dit omdat het aantal kinderen in de school steeds toeneemt en aan bijna 200 kinderen onderwijs gegeven wordt.

De plaatselijke commissie van toezicht op het lager onderwijs van Zaandam kwam in 1891 met een serie klachten over de schoolgebouwen en de omstandigheden waaronder het onderwijs gegeven moest worden. Eén van de leden van de commissie verwoordde dit aldus: 'De orde in de lagere klassen moge niet altijd boven bedenking heeten, daarvan maken wij den onderwijzers geen grief. Immers men zou het onmogelijke eischen, wanneer men in één lokaal, waar plm. 100 kleine kinderen bijeen zijn, volkomen stilte verlangde'. In 1862 en 1870 werden in Zaandam twee zeer bouwvallige scholen vervangen door stenen gebouwen. Het ging om scholen achter de Westzijderkerk en aan de Zuiddijk. Kosten van de laatste school: f 10.979,-.

In 1874 werd in Jisp eveneens besloten tot nieuwbouw wegens de slechte toestand van het bestaande gebouw. H. de Groot uit Oost-Knollendam bouwde een school voor 96 leerlingen en een dienstwoning voor f 15.035,-. Dit gebouw deed tot 1940-'41 dienst als schoolgebouw en nadien tot 1987 als gymnastieklokaal. Daarmee heeft het bedoelde gebouw meer dan een eeuw dienst gedaan. De eerste steen voor het huidige schoolgebouw te Jisp werd op 30 juli 1940 gelegd.

De gang van zaken in het bewaaronderwijs was uitermate schrijnend. Wettelijke regelingen ontbraken en veelal werden de bewaarschooltjes uit het oogpunt van particulier gewin geëxploiteerd. Tussen 1853 en 1857 waren er in Zaandam 7 matresse- en bewaarscholen. De kinderen werden veelal bijeengebracht in ruimten die gelijktijdig als woonvertrekken en/of wasruimten dienst deden.

De Zaandamse commissie van toezicht liet geen spaan heel van het bewaaronderwijs omstreeks 1855. Haar bezwaar gold zowel de omstandigheden waarin de kinderen verkeerden als de werkwijzen en methoden van de matresses. Zo sprak de commissie van 'lachverwekkende proeven van hare methode van onderwijs, die van dien aard waren, dat zij naar onze mening de ontwikkeling van het kind meer benadeelden dan voordeel aanbrachten'. En: 'Wij werden in het Zomervertrek dezer woning binnengelaten en vrouw Vink geleidde ons naar de Waschtobbe, ik wil zeggen naar het vertrekje, waar zich de te bewaren gegeven kinderen in het barre jaargetijde ophouden'.

Tussen 1600 en 1900 sloot het onderwijs zeer nauw aan bij de maatschappelijke standen. De laagste stand kreeg enig lager onderwijs in de vorm van armen- of diaconiescholen. Het onderwijs aan de lagere stand had vooral de functie om het gepeupel in toom te houden. Met name op het platteland was nauwelijks sprake van volksonderwijs. Kinderen uit de hogere kringen bezochten veelal particuliere scholen of kregen privé-onderwijs. Vervolgonderwijs na de lagere school was in het verleden alleen voor de elite weggelegd.

  • /home/zaanwiki/domains/zaanwiki.nl/private_html/encyclopedie/data/pages/onderwijs/kwaliteit_van_het_onderwijs.txt
  • Laatst gewijzigd: 2020/09/24 12:37
  • door jan