Op 15 november 1897 hield Gerrit Jacob Boekenoogenplugin-autotooltip__default plugin-autotooltip_bigBoekenoogen, Gerrit Jacob
Wormerveer 18 april 1868 - Leiden 26 augustus 1930
Taalkundige, vooral bekend geworden door zijn academische proefschrift 'De Zaanse Volkstaal', waarop hij in 1896 in Leiden cum laude promoveerde. De hoofdinhoud van dit in 1897 uitgegeven lijvige werk wordt gevormd door het Idioticon, waarvan is getuigd dat het buiten kijf het meest volledige en best bewerkte woordenboek van enige Nederlandse streektaal is. een voordracht over Zaanse eigennamen. Eerst over de eigenaardigheden der voornamen, het gebruik daarvan in de Zaanstreek en hoe daaruit geslachtsnamen zijn ontstaan. Daarop werden van voornamen die van heiligennamen afkomstig zijn, een aantal merkwaardige voorbeelden genoemd en verklaard. Daaruit bleek, dat namen als Dieuwer en Risje, Ermpje en Lopje, aan schone oude namen beantwoorden, terwijl ook vele andere reeds in de middeleeuwen in zulke verkorte vormen voorkwamen.
Was oorspronkelijk één enkele naam voldoende om verschillende personen van elkaar te onderscheiden, weldra bleek het nodig daaraan, ter verduidelijking, de naam van de vader toe te voegen. Zo ontstonden benamingen als Klaas Jansz en Klaas Pietersz, en vervolgens ook Klaas Pieter Dirksz en Klaas Pieter Keesen.
Zelfs zijn voorbeelden van vier namen achter elkaar niet ongewoon, zoals Baert Jan Dirk Evertsz, en draagt Cornelis Dirck Kees Piet Jannis zelfs nog de naam van zijn betovergrootvader. Ook zijn naast elkaar in gebruik langere en kortere vormen, als Jan Cornelisz naast Jan Kees Vrouwes. Die zo van vader op zoon overgeleverde voornamen konden licht in vaste geslachtsnamen overgaan. Zo wordt een Hendrik, wiens vader Dirk Fransz heette, nu eens Hendrik Dirk Fransz, dan weer Hendrik Fransz genoemd. Zo vindt men ook Claes Claesz alias Claes Maertsz en Cornelis Pietersz alias Kees Heyn.
Daar nu die vadersnamen dikwijls in onverbogen vorm voorkomen, vergelijk Dirck Jansz alias Dirck Jan, is het duidelijk, hoe vele van de in Noord-Holland zo talrijke éénlettergrepige geslachtsnamen ontstaan zijn. Zie Jacob Gerritsz Huygh, Jacob Pietersz Foor (van Christophores), Cornelis Cornelisz, Meyn (van Meindert), en tal van uit minder bekende mansnamen ontstane namen a la Al, Baart, IJff, Kop, Man, Bern, Taams en Vas.
Daarnaast zijn echter ook in gebruik gebleven vormen als Boeke, Floore, Meyns, Aafjes, Loosjes, Avis, Duyvis en Heynis. Het eigenaardige gebruik, om kinderen uit één gezin dezelfde voornaam te geven, maakte een nadere onderscheiding van gelijknamige broeders of zusters noodzakelijk. Drie broeders, die Jan heten, worden genoemd Jan, Johannes en Jantje; in andere gevallen heet de oudste broeder grote Klaas en de jongste kleine Klaas, of wel men spreekt van oude Jan en jonge Jan. Vandaar geslachtsnamen als Oudejans en Jongeneel.
Verder ontstonden familienamen uit bijnamen. Onder die toenamen zijn dikwijls grappige; zo komt voor Trijn Jans alias Trippeltje, Krelis Jochemsz, alias Zoen 't handje en Klaas Ysbrantsz alias Haal eieren, bak struif! In dergelijke benamingen is de oorsprong te zoeken van namen als Roodhaar, Langebaerd, Zeulevoet, Hottentot, terwijl uit bijnamen als zwart Jan en blauwe Dirk de geslachtsnamen Zwart, Blauw, Donker, Dral, Krook, Tuyk moet worden verklaard.
Zoals overal gingen ook beroepsnamen in erfelijke geslachtsnamen over; een bijzonder Zaanse naam is Harenmaker, aanduidend de fabrikant van haren voor de olieslagerij. Verder behoren hierbij ook namen als Garst, Rogge, Taan, oorspronkelijk bijnamen van personen die in deze artikelen handel dreven.
Talrijk zijn in de Zaanstreek, evenals elders in Noord-Holland, de geslachtsnamen die ontleend zijn aan Noord-Hollandsche plaatsnamen, zoals Heiloo, Schoorl, Oosthuizen, Graftdijk en Schermer. Ook Zaanse plaatsen komen voor, zoals Wormer, Wessanen, Van de Stadt (Nauwerna) en Van Sanen. Verder behoren tot deze rubriek namen als Van ’t Veer, Van 't Padje, Kaayk, Hooft, en Kaper.
Aan huisnamen en gevelsteen zijn slechts weinig Zaanse namen ontleend. Daarentegen vindt men in de 17e en 18e eeuw herhaaldelijk personen naar molens genoemd, bv. Claas Kray in de molen de Kray, Maartje Dirks uit de Engel, Jan uit de Reus en Lou van 't Pink. Vandaar geslachtsnamen als Van 't Kaar, Waterhond en Engel. Omgekeerd heten ook vele molens naar hem die de molen liet bouwen.
Ook erfelijke namen hebben niet altijd een vaste vorm aangenomen. Maerten Maertsz Potasch heet ook wel Maerten Pot en ook vindt men naast elkaar in gebruik Ploegh en Ploeger, Corff en Corver, Timmer en Timmerman. En nog steeds vindt men daarvan voorbeelden en worden leden van het geslacht dat bij de Burgerlijke Stand ingeschreven staat als Kraayer in de wandeling Kraai genoemd.
Ook vindt men vaak twee verschillende familienamen naast elkaar, zo noemt de stamvader van het geslacht Mats zich nu eens Jan Ariansz Volger, dan weer Jan Ariansz Mats; zo ook vindt men naast elkaar Engel en Kuyk, De Vries en Stuurman. De reden hiervan is in de regel het vernoemen van bloedverwanten of andere personen wiens geslachtsnaam dan op het petekind overging. Sterk sprekend voorbeeld is dat van de Doopsgezinde Vermaner Willem Jansz Schoen, wiens drie zonen heten Melis Willemsz Lakeman, Dirk Willemsz Breeuwer en Jan Willemsz Blauw.
In andere gevallen echter was men er op gesteld, dat ook de eigenlijke familienaam bekend bleef; men handelde dan op de volgende eigenaardige wijze. De jongste zoon van Cornelis Jacobsz. Honig, dien men vernoemen wilde naar zijn oom Gerrit Caescoper, werd dus Gerrit Caescoper genoemd, doch men voegde daaraan toe Honigzoon, om aan te duiden, dat hij uit het geslacht der Honigen was gesproten. Evenzo vindt men Claas Clamp Cleyndertszoon, Maarten Honig Volderszoon en Jan Butter Battingszoon.