Beurs
Som geld, bijeen gebracht of beschikbaar gesteld om onvermogenden te steunen, vergelijkbaar met de tegenwoordige studiebeurzen. In deze betekenis wordt gewezen op de Beurs voor Zeevarenden, een in 1615 opgericht fonds ter ondersteuning van zeelieden die door Duinkerker, Biscayer of Barbarijer kapers gevangen werden gehouden.
Dergelijke fondsen bestonden in vele plaatsen, waar schepelingen tot de bevolking behoorden. Waarschijnlijk heeft ook in Wormer een beurs voor zeevarenden bestaan. In 1639 legde Maarten IJsbrandsz, die de Zaandamse Beurs voor Zeevarenden administreerde, in het weeshuis van Westzaandam verantwoording af voor schout en schepenen. De ontvangsten bedroegen van juli 1636 tot juli 1639 ƒ 1403, terwijl aan kostgeld en anders met de paspoorten, ƒ 433 was betaald. Er werd toen overeengekomen 'dat voortaan aan iedere gevangen genomen zeeman zou worden verstrekt: een pond vlaamsch tot een bultzak en combaerts én een pond om mede te huis te komen als zij uit gevangenis raken, zover als het kapitaal strekt'.
De inkomsten bestonden uit heffingen op de vooruitbetaalde gages. Een bootsman betaalde f ƒ 1 tot f 2, een schipper ƒ 1,10 tot f 2,12, al naar gelang van de reisbestemming en het risico van kaping onderweg. Ook de haringvaarders werden zo belast. Er werden soms afzonderlijke garingen gehouden. Zo is in 1642 'een garing gedaan' voor een zoon van een zekere Jan Dobber, die in Turkije gevangen zat. Anderen waren gevangen in Biscaije en Vlaanderen.