Broodfabrieken
Zie: Brood Sinds de tweede helft der 19e eeuw is steeds gepoogd het volksvoedsel brood op industriële wijze te vervaardigen. In de steden ontstonden de eerste broodfabrieken omstreeks 1870.
De eerste fabrieksmatige productie van brood in de Zaanstreek werd in 1886 door E.G. Verkade (Zie Verkade, ondernemersgeslacht bereikt met de oprichting van Stoombrood- en Beschuitfabriek 'De Ruyter`. Verkade had geen ervaring met of in het bakkersbedrijf, maar uitsluitend de wens een fabriek met toekomstmogelijkheden voor zijn zoons te stichten. Hij zond een van hen naar Engeland om zich technisch en commercieel te bekwamen.
De broodfabricage, met 15 werknemers begonnen, werd echter geen succes, voornamelijk doordat de dagelijkse distributie (het transport in de vroege ochtend) tot nachtelijke arbeid in de bakkerij noodzaakte. Het bedrijf kwam hierdoor in conflict met de in de jaren na de oprichting tot stand komende arbeidswetgeving. Toen de Arbeidswet 1919 de bakkers-nachtarbeid definitief regelde, beëindigden de Verkades de broodfabricage (1920). Inmiddels waren zij zich al grotendeels gaan concentreren op de productie van beschuit, koek, theelichten, biscuits en suikerwerken, die commercieel veel meer mogelijkheden bleek te bieden.
In zekere zin is de fabrieksmatige vervaardiging van brood ook door de Zaanse verbruikerscoöperaties ter hand genomen (zie: Cooperaties), terwijl na de Tweede Wereldoorlog de Zaandamse Bakkerij De Zeeuw (waarvoor reeds in 1855 de grondslag was gelegd door Cornelis Dekker) uitgroeide tot een bedrijf met 85 (thans ongeveer 50) werknemers. De meer ambachtelijke broodbakkerij, nog steeds uitgeoefend door een betrekkelijk groot aantal 'warme bakkers', is door de toepassing van allerlei moderne technische hulpmiddelen in verschillende opzichten inmiddels ook op nagenoeg industriële productiemethoden overgeschakeld.