Dit is een oude revisie van het document!
Oostzaan
Zelfstandige gemeente binnen de Zaanstreek, een van de drie Zaanse dorpen die in 1974 niet bij de samenvoeging tot Zaanstad werden betrokken. Hoewel de oor- spronkelijke bewoners - zoals nog aan de klank van het plaatselijk dialect valt te horen - Waterlanders zijn geweest, behoort Oost- zaan historisch tot de Zaanstreek. De naam zegt dat trouwens al. Jacob Honig Jansz. Jr. noemde het dorp in 1849 terecht een van de 'moederdorpen van de Zaanstreek', terwijl Adriaan Loosjes, Adriaan in de 18e eeuw een belang- rijke plaats voor Oostzaan inruimde in zijn 'Beschrijving van de Zaanlandsche Dorpen`. Tot de samenvoeging van Oost- en West- zaandam in 181 1 reikte het grondgebied van de Banne van Oostzanen van de Zaan tot aan het Twiske. Deze Banne bestond uit vier vie- rendelen, te weten: het Zuider vierendeel (het Zuideinde inclusief de Overtoom). het Mid- del-, Kerk- of Oostzaner vierendeel (het ei- genlijke dorpscentrum), Het Oostzaandam- mer- of Homer vierendeel en het Haler- of Noorder vierendeel (Haaldersbroek en het Kalf). Binnen de vierendelen waren er ver- scheidene bewoningskernen: bij de Over- toom, de Kathoeken (bij en achter de kerk), Haal, Heul, Haaldersbroek, het Kalf en Oostzaandam, dat in de 17e eeuw de overige kernen overvleugelde. Over de ouderdom van Oostzaan heeft lange tijd twijfel bestaan. Aanvankelijk werd aan- genomen dat het dorp al in de 10e eeuw be- stond en toen 'Hostzegnum' heette. Groes- beek heeft echter aangetoond dat de naam Hostzegnum niet in verband gebracht kan worden met Oostzaan. Ook wees hij erop dat de eerste schriftelijke vermelding van de plaats pas uit de 14e eeuw dateert. Aangeno- men wordt nu dat Oostzaan aan het eind van de 13e of het begin van de 14e eeuw ont- stond, waarna vanuit het dorp aan het eind van de 14e eeuw de buurt 'Oostzaandam' moet zijn gevormd. De verhouding tussen Oostzaan en Oostzaan- dam bleef op den duur niet vrij van spannin- gen. De oorzaak hiervan was dat Oostzaan- dam in de 17e eeuw aanzienlijk meer econo- mische betekenis kreeg dan het moederdorp, terwijl het bestuur (het bansbestuur) overwe- gend uit Oostzaners bleef bestaan. Er gingen stemmen op voor afscheiding. Maar doordat de bestuurders van de Banne - Oostzaners dus - het gebied in 1729 als Ambachtsheer- lijkheid van de Staten van Holland hadden gekocht, duurde het nog tot de Franse tijd (1795), alvorens de gewenste scheiding tot stand kwam (zie: Oostzaandam). Naam De naam 'Oostzaan` is duidelijk: het dorp ligt ten oosten van de Zaan. Vroeger kwam ook de aanduiding Oostsanen of Oostsanden voor. Naar men veronderstelt was het achter- voegsel daarbij een verbastering of vervor- ming van `heein`. Wapen Het in 1816 vastgestelde wapen is bij K0- ninklijk Besluit van 1949 als volgt omschre- ven: 'In goud drie smalle blauwe banen; over alles heen een drietandi ge zwarte greep, met aan iedere punt een graszode`. Sindsdien luidt een door velen aanvaarde verklaring dat de blauwe banen de drie wateren in de Banne symboliseren (Watering, Gouw en Twiske) en de graszoden het polderland. Anderen meenden dat er in het Koninklijk Besluit abusievelijk van graszoden wordt gesproken en dat dit kazen moeten zijn. Ook is het wa- 550 Oostzaan. Noord- einde, niet de split- sing ion de Haal en de Heit! en de Horn- briig. Foto begin 20e eenii'. Sommi gen menen dat in het wapen van Oostzaan eigenlijk drie groene kazen inplaats van drie graszoden op de punten van de hooi- vork zouden moeten zitten. Het wapen zou dan de van oudsher bedreven veehouderij van het dorp symboliseren. Een legende laat de drie groene kazen uit de Spaanse tijd stammen. Tijdens een gevecht stootte een Oostzaanse vrij- buiter met kracht zijn hooivork in het ruim van een Spaans schip. Toen hij zijn wapen te- ru gtrok bleek hij geen Spanjaard te hebben geraakt, maar zaten er drie groene kazen op de punten van de hooi- vork. Dit verhaal maakte zo`n indruk dat de Oostzaners het later in hun wa- pen (tot dan toe een afbeelding van een witte kool) verwerk- ten. Volgens de le- gende dan. Oostzaan …1 3 i. _ 3:?ii. .z .63' pen wel in verband gebracht met het middel- eeuwse spadesteken (wie destijds niet in staat was aan de dijkplicht te voldoen 'stak een spade' om zijn onvermogen aan te duiden en verbeurde daarmee zijn land). Deze uitleg verdient twijfel: er is een greep of hooivork in het wapen afgebeeld en geen spade. Ook de theorie waarin van kazen sprake is lijkt weinig steekhoudend. Bijnamen De Oostzaners droegen in het verleden ver- schillende bijnamen: eendepul (Zaans: iende- pul), kooleter (ook koolvreter, koolhaan en koolpikker) en doppehokker. Soms werden zij aangeduid als 'het volk van Klaas Com- paen`. Oostzaan is ook wel 'het Nederlandse Geneve' genoemd. De bijnamen 'eendepul` en 'doppehokker' hingen samen met de eendenhouderij, die ooit bijna huis aan huis bedreven werd. Als voer werd in de 19e eeuw onder meer het af- val (bewaard in 'doppehokken`) van de Zaanse pelmolens gebruikt. Misschien werd er vroeger veel kool voor eigen gebruik ver- bouwd. De 'zeerover' Compaen, Klaas was uit Oostzaan a?<omsti g. En tenslotte: de naam 'het Nederlandse Geneve' had het dorp te danken aan het feit dat er - evenals in de Zwitserse stad - in grote meerderheid her- vormden (gereformeerden) woonden. Omvang en oppervlakte, grensii-fijzigingen I-Iet huidige Oostzaan is nog overwegend een langgerekt lintdorp, met als uitlopers de Haal en de Heul naar het noorden en het Weerpad (Kerkstraat) naar het westen. Pas na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er nieuw- bouwwijken met een ander stratenpatroon. De lengte van de lintbebouwing is bijna 5 ki- lometer. Het dorp wordt aan de westkant be- grensd door Zaandam-oost en het Kalf '. de Watering geldt hierbij als grens. Dat betekent dat niet alleen de Coentunnelweg, inclusief een deel van het klaverblad Zaandam-noord binnen de gemeentegrenzen valt. maar ook een deel van het recreatiegebied Jagersveld in voorbereiding (1990). Als noordgrens geldt de Wijde Wormer (in 1991 gemeente Wormerland). In het oosten grenst Oostzaan aan de polder Purmerland, met daarin de dor- pen Purrnerland en Den Ilp; deze grens gaat vloeiend over in die met Landsmeer en loopt dwars door het recreatiegebied 't Twiske, dat grotendeels op Oostzaans grondgebied is aangelegd. Aan de zuidkant heeft het dorp grond aan Amsterdam verloren. De nieuwe zuidgrens is moeilijk aan te duiden en alleen zichtbaar door de aanduidingen op de plaats- naamborden. De huidige oppervlakte be- draagt 1662 hectare. In het verleden werd verschillende malen een andere opperir lakte van de gemeente ge- noemd. Voor de verzelfstandi ging van Oost- zaandam in 1795 behoorde ruim 1720 hecta- re tot Oostzaan. w aan an 668 hectare in 181 1 tot de samengevoegde gemeente Zaandam ging behoren. Dat, naar mededeling van A.J. van der Aa, de oppervlakte in 1846 weer was toegenomen tot 1925 hectare, zal het gevolg zijn geweest van tussentijdse aankoop van weidegronden. Bevolking De vroegste tellingen van het inwonersaantal (in 1514 en 1632) betroffen de Banne: Oost- zaan en Oostzaandam waren dus niet uitge- splitst. Pas in 1742 werd het dorp Oostzaan afzonderlijk geteld, er waren toen 1692 in- woners. Dat zullen er een eeuw eerder meer zijn geweest. Aan het begin van de 17e eeuw leverden namelijk ongeveer 100 blekerijen werk aan gemiddeld tien mensen. Aangeno- men dat dit in grote meerderheid autochtonen waren, moeten er toen, gezien de gezins- grootte, tenminste enkele duizenden inwo- ners zijn geweest. Er was in de 17e eeuw dus sprake van enige ontvolking, die zich blijk- baar versterkt voortzette, want in 1795 was het inwonertal geslonken tot 1 101 . Het diep- tepunt werd bereikt in 1815, toen er 921 Oostzaners werden geteld. Nadien groeide het dorp gestaag: 1220 inwoners in 1840; 1843 in 1869; 3285 in 1899. Deze groei zette zich ook in de 20e eeuw voort. In 1930 regi- streerde de gemeente 3807 inwoners; in 1940 4256 en tien jaar later 4464. In 1960 was het getal van 5000 inwoners overschreden (5162), waarna een lichte daling intrad: 4869 personen in 1970. Door nieuwbouw (vooral in de wijk 'De Rietschoot`, ten zuiden van de kerk, en vervolgens ten westen van het Zuid- einde) volgde verdere toename: 6611 inwo- ners in 1980; 7291 per l januari 1989. Veel van de nieuwe bewoners zijn afkomstig uit Amsterdam. Kerkelijke gezindheid De bijnaam 'het Nederlandse Geneve hing samen met de overwegend gereformeerde (lees hervormde) gezindheid van de Oost- zaanse bevolking. Zo waren er in 1742 van .0 Groen Links werd verreweg de grootste partij. Burgemeesters In de bijna 180 jaar dat Oostzaan een zelf- standige gemeente is waren er 15 burgemees- ters. De eerste was de stijfselfabrikant Cor- nelis Avis, die in 1811 maire werd, vervol- gens burgemeester en daarna ook schout. De- ze laatste titel droeg hij nog tot zijn aftreden in 1817. Klaas Stam, telg uit een oud Oost- Overzicht van de zerelverdeling 1935-1986 1935 `39 '46 '49 `53 SDAP/PvdA 5 SDAP (vrije lijst) PvdA]PS P/PPR CPH/CPN Vrijheidsbond VVD ARP Gemeentebelan g PC G - PSP - PSP/PPR - CDA - Groen links - - - - - 4 4 I -lå t_'i'J-Jwi tU-'I'JilsJil iTJIH-'i-f '90 5 4 3 - 5 4 s 3 _ _ _ _ 4 _ _ _ _ 2 3 3 4 2 i 2 2 - 2' i 2' 2 2 .i .ä - - - _ i 2 1 i i 2 2 2 2 2 - - - - _ _ _ _ _ 1 _ _ _ _ _ _ 1 _ _ _ - - - 2 2 2 2 NB. Vanaf 1974 telde de raad 13 zetels. daarvóór 1 1. Afbeelding van de Oostzaanse traan- kokerijen, ont- streeks 1770. Heir water is de Weer. rechts ervan loopt het Weerpad. de verbinding niet Oosrzucindwn. Een van de vele een- denhouderi'jen die Oostzaan in het ver- leden hebben geken- merkt; zie blz. 552. Oostzaan zaans geslacht met onder meer een scheeps- makerij op de Overtoom, nam in dat jaar het burgemeesterschap op zich. Hij legde zijn functie in 1831 neer, waarna loco-burge- meester D. Bont de zaken tot 1833 waarnam. In dat jaar werd H. van Leeuwen benoemd, wellicht de eerste niet-Zaankanter op een Zaanse burgemeesterspost. Hij bleef 24 jaar eerste burger, in 1857 werd hij opgevolgd door Jacob Brat Pieterszoon, een geboren en getogen Oostzaner. Na zijn aftreden in 1871 nam wethouder Klaas Brat negen maanden de functie waar. Gemeentesecretaris A. van der Wijk (oorspronkelijk afkomstig uit Epe) werd de volgende burgemeester. Na zijn overlijden in 1882 trad J. Kater Cz. enige tijd als waarnemer op, tot Gerbrand Adrianus Swart werd benoemd, die in 1899 eervol werd ontslagen. De hem opvolgende Arie Emilius Middelkoop overleed al kort na zijn benoeming op 50-jarige leeftijd (1901), ter- wijl zijn opvolger, T. Lodder Kz. in 1904 een benoeming als burgemeester van Rijssen aanvaardde. Oostzaan kreeg in 1905 David Teer tot burgemeester, die het ambt niet min- der dan 27 jaar vervulde. Vervolgens werden benoemd Jan Willem Zigeler (1932-1941), A. Hes (1946-1969), mr. P.J. Reeling Brouwer, Piet Brouwer (1969-1986) en ir. P. Beuse, Pieter (benoemd 1986). Alle drie naoorlogse burge- meesters waren lid van de Partij van de Ar- beid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, van 1942 tot mei 1945. was de SS-er J.A.A. van Bree door de bezetters aangewezen om de gemeente te besturen. Bewoni'ngsgeschiedenis In de inleiding is al opgemerkt dat er waar- schijnlijk niet vóór het einde der 13e eeuw sprake was van enige bewoning. Zoals in grote delen van Holland en Utrecht bestond de bodem uit moeilijk toegankelijk, moeras- achtig hoogveen. Toen dit hoogveenpakket werd ontwaterd (waardoor het geschikt werd voor het verbouwen van graan) erodeerde het en klonk het in. De sterke bodemdaling maakte het blijkbaar zelfs nodig een terp op te werpen, waarop in de late middeleeuwen de kerk werd gebouwd. De huidige kerk ligt nog steeds enigszins verhoogd. Oostzaan was in de 16e en de eerste helft van de 17e eeuw een aanzienlijk dorp. De blekerijen wa- ren tot ver buiten de streek bekend en gaven werk aan 1000 mensen. Daarnaast was er sprake van een bloeiende stijfselfabricage en later van walvisvaart, met schepen die van de Overtoom vertrokken. Doordat deze takken van nijverheid gingen kwijnen, verloor het dorp meer dan de helft van zijn bevolking. De bewoners-aantallen zijn, voor zover be- kend, hiervoor vermeld onder het kopje 'Be- volking'. Middelen van bestaan De eerste bewoners hebben zich waarschijn- lijk met binnenvisserij en vogelvangst en al spoedig met de ontginning van het hoogveen terwille van enige graanteelt beziggehouden. Ook is het niet ondenkbaar dat er al heel vroeg hoogveen is afgestoken in verband met turfwinning. Het is onwaarschijnlijk dat dit turfsteken een grote omvang heeft gekregen; de dikwijls overstroomde bodem had een te hoog zoutgehalte om turf van goede, concur- rerende, kwaliteit te winnen. Ook door latere overstromingen is het water brak gebleven. Het ingeklonken land bleek wel geschikt voor veeteelt. In 1514 werden ongeveer 800 koeien geregistreerd. Er waren toen 250 'haardsteden' (huishoudens). Een aantal in- woners hield zich toen ook nog met de visse- rij bezig; een beroep dat trouwens tot in de 20e eeuw in Oostzaan uitgeoefend bleef. Be- langrijker waren in de 16e eeuw al de bleke- rijen. Men legde zich toe op het bleken van niet al te hoogwaardige stoffen. Dat was ove- rigens een beslissing van de opdrachtgevende weverijen, die niet in Oostzaan maar vrijwel . ie ~ - _qm 61%.“ 'i .1, :fi– ..=' ' .J . . ” ' I alle in Amsterdam waren gevestigd. Ver- moedelijk was de waterkwaliteit (het zoutge- halte) er de oorzaak van dat er alleen eenvou- dige stoffen werden gebleekt; de meer kost- bare weefsels gingen naar de duinstreek bijI Haarlem. Daar (en in de Zuidelijke Neder- landen) ontwikkelde deze nijverheid zich na 1580 grootschali ger, met bedrijven van 50 of meer arbeiders. In Oostzaan hadden de ble- kerijen gemiddeld 5 'knechts', een aantal dat rond 1630 was toegenomen tot 10. In dat jaar waren er ongeveer 100 blekerijen in het dorp. die aan bleekvelden 50 morgen land in ge- bruik hadden. De bedrijvigheid was toen op haar hoogtepunt; aan het begin van de 18e eeuw waren er nog 50 tot 60 blekerijen, waarvan er in 1760 nog slechts een resteerde (plus misschien nog een garenblekerij). Een andere belangrijke tak van bedrijf is de stijfselmakerij geweest. In 1731 werden er 8 'stijfselhuizen' in het dorp geteld. In de an- dere Zaanse dorpen waren er toen 18. Het aantal Oostzaanse stijfselmakerijen liep terug tot 6 in 1800 en 5 in 1846. Over het aantal betrokken werknemers is niets bekend. Ver- ondersteld wordt dat het er steeds tussen de 100 en de 200 zijn geweest. In de tweede helft van de 19e eeuw liep de stijfselnijver- heid verder terug en bij het begin van de Eer- ste Wereldoorlog was deze bedrijvigheid uit Oostzaan verdwenen. Een belangrijke bestaansbron was steeds de veehouderij. In 181 1 was 20 % van de bevol- king werkzaam in het boerenbedrijf (46 van de 227 geregistreerde arbeiders). In 1930 werden 328 van de 1564 Oostzaanse inko- mens in de 'landbouw' verdiend. Hierbij moet worden aangetekend dat ook de een- denhouderij en de andere pluimveebedrijven onder de landbouw werden gerangschikt, zo- .. __ '_ '_ :J “” - v ism- ~. Maik'“ -t–II i 'Je .' dat het aantal bij de veehouderij betrokkenen enigszins lager was dan de genoemde 328. Overigens was het land in en nabij het dorp van matige kwaliteit. Misschien had dat eer- der de komst van de blekerijen in de hand ge- werkt; het zou kunnen zijn dat de grond als bleekveld meer opbracht dan als weiland. Loosjes, Adriaan stelde dat er in de 17e eeuw aan het Zuideinde veel kooplieden woonden. Zij handelden met Frankrijk, Spanje en de Oost- zeelanden. Hart maakt er melding van dat er tegen het einde van de 16e eeuw al veel Oost- zaners op de Oostzee voeren. Hij verklaarde dat door de ligging van het dorp, dicht bij Amsterdam. Een andere oorzaak was dat Oostzaan zelf te weinig werkgelegenheid bood, zodat een aantal mannen buitengaats de kost ging verdienen. De handel hing sa- men met de zeevaart. De schippers van de nog kleine schepen handelden vaak voor ei- gen rekening en betrokken daar dorpsgenoten bij. Dezen namen dan deel in het benodigde kapitaal (zie: Partenrederij). De indruk be- staat dat Oostzaanse schippers bij voorkeur scheepsvolk uit het eigen dorp aanmonster- den (`ons kent ons') en dat daarbij ook af- spraken werden gemaakt over deelname in de handel. Toen de schepen in de 17e eeuw gro- ter werden nam de partenrederij toe. Uit de periode 1598-1698 konden 537 bevrachtings- contracten worden achterhaald van schepen die aan Oostzaanse kooplieden toebehoor- den. Uit de periode 1598-1625 zijn 123 zulke contracten gevonden. De bloeiperiode lag tussen 1616 en 1650 met 287 contracten; tus- sen 1651 en 1698 zijn 127 contracten geteld. Bij de Oostzaanse zeevaart en -handel speel- de de Amsterdamse stapelrnarkt een rol. Het merendeel van Oostzaanse schepen voer ech- ter leeg (in ballast) - en, met het oog op de De ned. hert'. kerk van Oostzaan is ge- bouwd in 1761. Op de 'terp' stond eer- der een spitsloze kerk die omstreeks 1630 was gebouwd. Foto begin 206 Eeuw. Wapenschilden van Oost- en Westzaan- dam. Dat van Oost- zaandam bevat 'het onvolmaakte schip'. Naar een 18e-eeuw- se gravure. Oostzaan - Oostzaandam veel voorkomende zeeroverij, in konvooi - naar Frankrijk of Portugal om daar zout en soms wijn te laden. Deze lading werd naar de Oostzeelanden gevaren. Op de heenreis hoorde de schipper pas in La Rochelle waar hij moest laden. Ook als het schip geladen noordwaarts voer was de bestemming nog onduidelijk. In Helsingör vernam men van een agent waar moest worden gelost. Dan- zig, Köningshafen en Riga waren bekende havens, ook voer men naar Elbing, Stettin, Reval, Kopenhagen, Kobe, Stockholm en andere Oostzeehavens. Als retourvracht laadde men daar vooral koper, ijzer of teer, bestemd voor Amsterdam. De aangevoerde goederen gingen dus niet naar Oostzaan. Toch bezat het dorp een aantal pakhuizen. In 1731 waren dat er volgens het belastingko- hier 21. In dat jaar werden er ook 8 stijfsel- huizen. 6 traankokerijen, l prutkokerij en 1 lijmkokerij geteld. De aanwezigheid van traan- en prutkokerijen geeft aan dat men vanuit Oostzaan ook ter walvisvaart ging; gegevens hierover ontbre- ken echter. Het valt op dat bij de inventarisa- tie van 1731 geen vleethuizen worden ge- noemd. Oostzaan had, vergeleken met de Zaandor- pen, geen grote molendichtheid. In 1630 werden drie zaagmolens, een oliemolen en een meelmolen geregistreerd. Een eeuw la- ter. in 1731, waren de zaagmolens verdwe- nen; er waren toen zes pelmolens, een olie- molen, een meelmolen en een volmolen. In de periode tot 1795 verdwenen drie pelmo- lens en er kwam een snuifmolen bij. Halver- wege de 19e eeuw waren er nog drie molens in bedrijf: de meelmolen. een oliemolen en een pelmolen. In totaal hebben er 20 ver- schillende molens in Oostzaan gefunctio- neerd, inclusief de vier polderrnolens. De laatste molen (meelmolen 'Het Wapen, Het van Oostzaan`) is in 1920 gesloopt. Van het jaar 1811 is precies bekend welke beroepen er in het dorp werden uitgeoefend. Er waren 46 landbouwers, 32 personen werk- ten in de handel, 54 waren arbeider. 20 pro- duceerden voedingsmiddelen, 13 waren be- trokken bij de bouw en 20 bij de jacht en/of visserij. Voor het grootste aantal, 71, werd 'kleding/reiniging opgegeven. zonder dat dit is toegelicht. Verder waren er 5 betrokken bij verkeer, 4 bij waterstaat, 3 bij houtbewer- king, en eveneens steeds 3 bij leerbewerking, scheepsbouw, onderwijs en vrije beroepen. Er was toen nog een kleine scheepswerf, die zeker tot 1846 in bedrijf is gebleven. In de tweede helft van de 19e eeuw nam de pluimveehouderij in Oostzaan sterk toe. Naast de veehouderij, waarvoor een eigen melkfabriekje werd gebouwd, ging een ?ink deel van de bevolking kippen en eenden hou- den, aanvankelijk als bijverdienste. Vooral de eendenhouderij bereikte in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog een grote omvang. Er was haast geen Oostzaner, of hij hield eenden op het land achter zijn woning. De ei- eren werden ingekocht door handelaren, die ze aan de Zaanse beschuitbakkerijen sleten; het benodigde voedsel werd aanvankelijk uit de sloten in het veld verzameld. Op den duur werd het noodzakelijk mosselen uit IJmuiden aan te voeren, terwijl ook met 'doppenl uit de Zaanse pelmolens werd gevoerd. De Eer- ste Wereldoorlog, de watersnood van 1916 en de crisis van de jaren '30 brachten de een- denhouderij zware slagen toe. Uit de be- drijfstak had zich echter inmiddels het poe- liersbedrijf ontwikkeld. Al in het begin van de 20e eeuw leverde men uit Oostzaan konij- nen, gevogelte (maar ook kaas, eieren en bo- ter) door het gehele land. Een deel van de productie werd zelfs al geëxporteerd. Ook vis, voor een deel door Oostzaner botters op de Zuiderzee gevangen, werd uitgevoerd. De handel in pluimvee en eieren, alsmede de pluimveeslachterij, hebben zich gehand- haafd. Nog steeds valt tijdens een rit door het dorp het grote aantal poeliers op. Naast enke- le kleinere bedrijven ontstonden belangrijke ondernemingen als Rep, Johnny en Roozendaal, Ruig en Zonen bv, M, en Schaft kuikenslachterijen bv (het laatste bedrijf is ove- rigens in 1989 door een faillissement beëin- digd). Machinefabriek Meijn heeft zijn ont- staan aan de pluimveeslachterij te danken, zie aldaar. Overige in deze encyclopedie ver- melde bedrijven zijn: P. Flens BV bv, G.Ph. Homburg bv, G bv en Welgraven Zie ook: Bestuur en rechtspraak 1.2.6. en 2.3.1. en Landschappen 3.2. Literatuur: A.M. van der Woude, Het Noor- derkwartier, Utrecht 1983; S. Hart, De Zaan- streek en Oostzaandam in het bijzonder in het jaar 1731, en Zaandam in de Franse tijd, in 'Geschrift en getal', Dordrecht 1976; J .J . Schilstra e.a., De Polder Oostzaan, Oostzaan 1979; P. Boorsma. Duizend Zaanse molens, Wormerveer 1950; J. Honig Jsz. Jr., Ge- schiedenis der Zaanlanden. deel 1, Haarlem 1849; A. Loosjes, Beschrijving van de Zaan- landsche dorpen. Haarlem, 1796; A.J. van der Aa, Aardrijkskundi g woordenboek der Nederlanden, deel 8, Gorinchem 1846; L. van Ollefen, Stads- en dorpsbeschrijver van Kennemerland, Amsterdam 1796; H .N . ter Veen, Problemen der samenvoeging van Zaangemeenten, Haarlem 1941; GJ. Boe- kenoogen. De Zaanse volkstaal, Zaandijk 1971; D. Vis, De Zaanstreek. Leiden 1948: J .W. Groesbeek, Bestuursaangelegenheden en -problemen rond de samenvoeging van Oost- en Westzaandam in 1811, in 'Zaandam 150 jaar stad', Zaandam 1962; J.C.N. Raadsgelders, Oostzaandam, bestuurlijke ontwikkelingen 1600-1795, Leiden 1985; GJ. Honig, De Zaanse burgemeesters sedert 1814, in 'De Zaende' 1951. rechtsgebied van de Banne van Oostzanen was in de 14e eeuw beleend aan Wouter van Heemskerk als Ambachtsheerlijkheid en in het begin van de 15e eeuw aan Sijmon van Zaanden. Zij oefenden als leenheren het recht uit voor de graven van Holland. Door strubbelingen kwam de banne enkele malen weer rechtstreeks onder grafelijk gezag en la- ter onder dat van de Staten van Holland. De naam Ambachtsheerlijkheid bleef echter be- staan. Door geldgebrek gedwongen verkoch- ten de Staten in de eerste decennia van de 18e eeuw gronden aan groepen van inwoners. meestal aan de regenten van de desbetreffen- de bannen. Zo hebben de regenten - in feite de polderbestuurders - van de banne van Oostzaan in 1729 voor f 100.000 de am- bachtsheerlijkheid gekocht. Na deze aankoop berustten de eigendom, het bestuur en de rechtspraak bij deze regenten, zij het dat zij ondergeschikt bleven aan het gezag van de Staten. Pas in de Franse tijd is deze bestuur- lijke structuur gewijzigd; in plaats van de ambachtsheerlijke, meer waterstaatkund i ge autonomie ontstond de gemeentelijke inde- ling die wij nu nog kennen. Zie: Ambachtsheerlijkheid en Bestuur en rechtspraak 1.2.7. en 2.4.1. gebied van Oostzaan, dat waterstaatkundi g was bepaald, feitelijk de Ambachtsheerlijk- heid (zie hiervoor) of de Polder Oostzaan, zie: Polders