Sigarenmakerij
Nijverheid, in de Zaanstreek tussen 1880 en 1940 bedreven. De sigarenmakerij in de Zaanstreek was voornamelijk in Krommenie geconcentreerd. In dat dorp woonden veel ongeschoolde arbeidskrachten, en het handmatig maken van een sigaar vereiste wel enige vakkundigheid maar deze was snel op te doen. Daarnaast waren er ook sigarenmakers in Zaandam. Daar werkten de eersten in de huisindustrie.
Op zeer kleine schaal maakten de thuiswerkers sigaren voor bijvoorbeeld Jan Warnar Köhne (Het Wapen van Londen) te Zaandam. Het sigarenmakerijtje van Piet Ploeger groeide hierdoor uit tot een fabriek met 42 werknemers, deze werd later overgenomen door de Firma W H Smit. In 1876 waren er in Zaandam nog slechts drie sigarenmakerijen gevestigd, zeven jaar later waren dat er al twaalf met zeventig personeelsleden. Dertig werknemers waren tussen de 12 en de 16 jaar oud. Door een sterke stijging van de tabaksprijs nam het aantal bedrijven daarna weer af; in 1896 waren er nog zes bedrijfjes over. Deze kregen er in 1899 een belangrijke concurrent bij.
De Amsterdamse sigarenfabrikant Jitte Geerts zocht mogelijkheden tot expansie en vond deze in Zaandam, waar de lonen lager waren. Op het Kattegat liet hij een hoog pand neerzetten, waarin ongeveer dertig werknemers gingen produceren, onder wie tien bosjesmakers, twee tabaksmengers en een of twee sorteerders. Deze laatsten keurden de gemaakte sigaren op kleur en verpakten ze in kistjes. Het belangrijkste werk werd gedaan door de sigarenmakers. Dezen moesten de tabaksbladeren eerst 'strippen', van de nerf ontdoen. Veelal werd dit werk door oudere sigarenmakers gedaan. Daarna gingen de bladeren tussen linnen doeken onder een pers door. De bosjesmakers rolden het binnengoed (of: inleg) in het omb1ad. De sigarenmaker moest daarna op een zinken plaat het geperste dekblad in de juiste vorm snijden en dit blad om het bosje rollen en vastplakken.
Aanvankelijk werd met stukloon gewerkt. In 1900 kregen sigarenmakers voor het maken van 100 sigaren 15 cent. Later kwamen de werknemers in loondienst. Geerts verkocht zijn fabriek in 1907 aan de Amsterdamse schrijver Justus van Maurik. Deze moderniseerde het bedrijf. Hij verhuisde naar Londen, waar hij de hoofdzetel vestigde. Hij produceerde voornamelijk voor de export. In 1926 waren er 84 werknemers in het bedrijf. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stagneerde de productie tenslotte volledig. Vanaf 1941 viel het bedrijf onder Duits beheer, gezien de hoofdzetel te Londen. Na de bevrijding kwam de fabriek niet meer op gang. In 1961 werd tenslotte ook het kantoor gesloten.
Krommenie kreeg een grote naam door de sigarenmakerij. Naast Fa. J. Middelkamp/Becker was het vooral het bedrijf van Baars en Zoon dat de toon aangaf. De 'Victor Hugo' was het bekendste product. De Firma J. Baars en Zoon werd opgericht in 1867 te Krommenie. Van een eenmansbedrijf in een houten huis aan de Padlaan, groeide het bedrijf in vijftig jaar uit tot werkgever van 450 arbeiders. In dat jaar, 1917, werden 580.000 sigaren per week gemaakt door 220 sigarenmakers, 83 bosjesmakers en 149 sigarensorteerders, plakkers, strippers en vochters. Het bedrijf had toen filialen in Cuijk (1903), Wageningen (1908) en Venray (1913). Bij het 60-jarig bestaan was Krommenie nog wel de hoofdvestiging, maar daar werden zeker niet meer de meeste sigaren gemaakt. 'Krommenie' werkte voor de binnenlandse markt, terwijl de andere vestigingen voor de export werkten. In 1938 werd de productie beëindigd.
Simon Middelkamp was in 1865 een eigen bedrijfje begonnen aan de Zuiderhoofdstraat. De zaken liepen zo voorspoedig dat zijn schoonzoon H.H.F. Becker in de bedrijfsleiding werd opgenomen; toen waren er al 20 werknemers. Met name de eerste decennia van de 20e eeuw verliepen voor het bedrijf zeer voorspoedig, de merken 'Primus' en 'Frederik de Grote' waren zeer gewild. De invoering van de tabaksaccijns in 1920 betekende voor het bedrijf een grote klap. Uiteindelijk volgde in 1938 de liquidatie.
Zie ook: Economische geschiedenis 3.6.8.
(met dank aan S. Smit, Zaandam).